TAALBEGRIPPEN


NOORDHORN
DICHTEN IS NET ALS KOKEN

JE PLEURT WAT IN DE PAN

ALS JE KOKEN KAN

(Riekus Waskowsky)


Met portretten van oud- leerlingen en collega's  in Noordhorn en Grijpskerken
TAALBEGRIPPEN


SEMANTIEK

BEELDSPRAAK

STIJLVERSCHIJNSELEN

WOORDVORMING

LITERAIRE BEGRIPPEN

GRAMMATICALE BEGRIPPEN

SPELLINGSREGELS
JAN THIJS DE HAAN

SEMANTIEK  

BETEKENISLEER

                                  


POLYSEMIE                      
Veelheid van betekenis

voorbeeld:
Het woord vier kunnen we in verschillende betekenissen in zinnen tegenkomen.

de hoeveelheid vier- Hij komt uit een gezin van vier kinderen.
het getal viervier gedeeld door twee is twee.
het cijfer vier- Je moet daar een vier neerzetten
het uur vier- Om vier uur gaan we weg

Bij polysemie is de ene betekenis ontstaan uit de andere.
We hebben dus te maken met woorden die we eender schrijven en die in veel opzichten met elkaar te maken hebben.
Er is enige overeenkomst met homoniemen.

Polysemie kan onduidelijkheid veroorzaken.
In de regel kunnen we de juiste betekenis van het woord weten doordat we

de betekenis opmaken uit het verband waarin het geplaatst is.
nagaan in welke omgeving het woord gebruikt wordt:
Avondmaal is voor een onkerkelijke het avondeten
Voor een kerkganger is het een kerkelijke plechtigheid
de betekenis opvatten uit het accent dat op het woord gelegd wordt:       
voorkómen- tegenhouden
vóórkomen- gebeuren, verschijnen

HOMONIEMEN                 
Gelijkluidende woorden met verschillende betekenissen
                                              
voorbeeld:
arm    
een arm vrouwtje
de arm van een rivier
een gebroken arm
hof     
huis en hof verkopen
het hof van een vorst
het hoger gerechtshof
een meisje het hof maken

SYNONIEMEN      
Verschillende woorden met (bijna) dezelfde betekenis
                                              
voorbeeld:
schitteren- glinsteren
flonkeren- fonkelen
werk- arbeid- job -baan- karwei

EUFEMISMEN                   
Veel woorden hebben niet alleen een zakelijke betekenis (begripswaarde) maar wekken een
bepaald gevoel op.
Ze hebben dus ook een gevoelswaarde.
Die gevoelswaarde wordt vooral bepaald door het zinsverband.
                                               
voorbeeld:
De mens is het hoogste schepsel!
Wat een rot mens!
                                               
Het eufemisme heeft te maken met de gevoelswaarde van woorden.
Het eufemisme is het verzachtende woord of de verzachtende uitdrukking.
Men gebruikt het, als men woorden of uitdrukkingen met een ongewenste gevoelsinhoud wil
vermijden.
Men gebruikt eufemismen om verschillende redenen:
vrees                                       pest, gave Gods, de zwarte dood    
eerbied                                    God, Onze Lieve Heer, Jahweh
beleefdheid                             tering, tbc, tb, hij moet rusten
fatsoen                                    zweten, transpireren
                                               
Ook de verbastering van vloeken heeft met het eufemisme te maken : ajakkes, arrejasses,
gatsie, getverderrie, enz.

DISFEMISME                     
Het disfemisme is het tegenovergestelde van het eufemisme.
Je gebruikt dus opzettelijk een hard woord of een harde uitdrukking.
                                               
voorbeeld:
Ik vind hem een klerelijer.
(klere komt van cholera (besmettelijke ziekte)

PEJORATIEVE BETEKENIS ONTWIKKELING    
Door het herhaald gebruik kan een woord een negatieve betekenis krijgen. Vooral een
eufemisme kan daardoor zijn verzachtende werking verliezen.
                                               
voorbeeld:
tuberculose (tering), zenuwpatiënt
Sommige woorden ontwikkelen een ongunstige betekenis als ze de betekenis hebben van
gewoon, eenvoudig.
                                               
voorbeelden:
slecht
betekende vroeger gelijk, effen
een twist beslechten
de wallen slechten
een slecht weefsel (eenvoudig)
simpel                                    
betekent eenvoudig
de simpele waarheid
hij is een beetje simpel (onnozel)

ordinair         
betekent gewoon
doe niet zo ordinair! (goedkoop)
gemeen                                  
betekende vroeger algemeen, gewoon
Hij is gemeen ( laag, oneerlijk)                     
klein                                       
een neutraal woord (kleine maat)
Ik vind het erg klein van je!
                                               
Ook woorden waarmee we dames betitelen hebben zich pejoratief ontwikkeld:
vrouw betekent oorspronkelijk gebiedster (landsvrouwe).
Het werd een titel voor alle leden van het vrouwelijk geslacht.
Juffrouw was vroeger een titel alleen voor dames uit de deftige burgerij.
Nu is het woord mevrouw het eerbiedigst.

AMELIORATIEVE BETEKENIS ONTWIKKELING          
Sommige woorden hebben een gunstige betekenis gekregen.
                                               
voorbeelden:
rakker, schelm, deugniet, grijsaard.

Dit waren vroeger scheldwoorden.
Het woord maarschalk betekent oorspronkelijk paardenknecht
(mare is merrie en schalk is knecht).
Nu is maarschalk een hoge rang in het leger.
MARIANNE DOFF

GESTREN GENEK                         

Gestren genek nar biuten                   Eerst mag ze niet meer
Toen hep el de dif gesin                    mee met zwemmen
Toenbenek ge sroke
En toen genek flug naar                     Dan moet ze helpen thuis
Hius gaan en toen hep                       en komt niet terug
Ik geslapt toe hep ik
Gesroke ik dag dat                            Ze weet al genoeg;
Wolef naar beneden kwamt               misschien zelfs teveel.
Toen heb ik uit dbet gefale
Ik heb een poes                                  (Ed Leeflang)

         Fatima



FIGUURLIJK GEBRUIK
Een groot aantal woorden en uitdrukkingen kennen we niet alleen in hun letterlijke, maar ook in hun figuurlijke betekenis.
                                               
voorbeeld:
Met behulp van een kruiwagen bracht zand in de tuin (letterlijk)
Met behulp van een kruiwagen heeft hij die baan gekregen. (figuurlijk)
De douanebeambte hield de slagboom open. (letterlijk)
Tijdens ons gesprek vielen alle slagbomen weg. (figuurlijk)

 

BEELDSPRAAK


PLASTIEK                          
De beeldende kracht van de taal noemen we plastiek.
Vaak is een enkelwoord al voldoende om de lezer een duidelijk beeld voor de geest te roepen.
Beeldspraak is plastisch.
Je gebruikt dus de taal om een bepaald beeld op te roepen.

VERGELIJKING               
In de vergelijking wordt en beeld geplaatst naast datgene waarvan het een figuurlijke
voorstelling is.
Meestal komen in vergelijkingen de woorden : als- evenals- zoals- gelijk voor.
                                               

voorbeelden:
Zo zwart als roet- zo wit als sneeuw- zijn wil is als van ijzer- zo hard als een bikkel.

METAFOOR
Dit is een vergelijking die berust op overeenkomst.
Het woord als (evenals- zoals- gelijk) is eruit weggevallen.
                                               
voorbeelden:
Hij heeft een ijzeren wil
De mond van een rivier
De avond valt.
De hals van een fles
Hij is een ezel
De tanden van een kam

ALLEGORIE                      
Deze ontstaat als in een gedicht of een verhaal een metafoor steeds wordt volgehouden.
                                               
voorbeeld:
                                               
Scheepspraet van Huygens
(Hierin wordt prins Maurits als een schipper voorgesteld.
Dit beeld wordt al in het eerste couplet gebruikt en uitgewerkt)

Mauring die de vrije schepen
Van de Zevenlandse buurt                (staten Nederland)
Veertig jaren onbegrepen,
Onbekrompen heeft gestuurd,
Mauring die ze door de baren
Van zo menig tegentij
Voor de wind heeft laten varen
Al en was ’t maar wind op zij……….
                                              
Het gedicht gaat dus over een staatsman die consequent wordt vergeleken met een zeeman. Het beeld van de zeevaart wordt het hele gedicht volgehouden.
                                                                      
METONYMIA                     
Dit is een beeldspraak die berust op een betrekking.
We zeggen A en bedoelen B, omdat tussen A en B een betrekking bestaat.
                                               
voorbeelden:
een onderdeel of een lichaamsdeel overheerst:
rijwiel, motor 
een kleur overheerst:
het wit van het ei, de zwartjes, rood-huiden, blanken
een eigenschap overheerst:
paling in het zuur, volkswagen, witkiel, zwartrok
de plaats overheerst:
tuin (omheining)
Drink nog een glas
De hele stad liep uit,
Heel Nederland was blij.

de tijd overheerst:
de zeventiende eeuwers, de tachtigers, de jaren dertig
de afstamming overheerst:
Willemsen, Jansen, Klaassen
de herkomst overheerst:
krent (Korinthe), krijt (Kreta), gaas (Ghaza), perzik (Perzie), polka (Polen)
de naam van de uitvinder overheerst ( of de maker):
colbert, Ford, Kwatta, Rubens, rembrandt, kiekje (fotograaf Kieck)

PERSONIFICATIE           
Het voorstellen levenloze dingen of begrippen als personen.
                                              
voorbeelden:
De zon lachte ons vrolijk toe.
Het ruisend riet zong zijn droevig lied.
De plank kreunde onder zijn voeten.
Het eindeloze lied van de zee.

PARS PRO TOTO
Deel voor het geheel.
Eigenlijk is het een metonymia.
Ook de pars pro toto berust op een betrekking.
                                               
voorbeelden:
Alle hands aan dek
De vloot was met 10.000 koppen bemand.
motor, rijwiel
(We noemen een deel, maar bedoelen het geheel)

TOTUM PRO PARTE       
Het omgekeerde van de pars pro toto. We nemen het geheel, maar bedoelen het deel.
                                               
voorbeelden:
Het hele dorp liep uit
Nederland won met 3-0.
De school ging uit.

NAAMSVERWISSELING
In plaats van de naam van een persoon gebruiken we een omschrijving.
                                              
voorbeelden:
De moeder Ismaels (Hagar)
De prins onzer dichters (Vondel)
Nummer 14 (Cruijff)
De beer van de Meer- de bolle van Zwolle- het lek van PEC (Piet Schrijvers- keeper)

SYNESTHESIE                   
Een beeld ontstaat, doordat een zaak door een zintuig waargenomen naar het gebied van een
ander zintuig wordt overgedragen.
De zintuigen worden dus door elkaar gehaald.
                                               
voorbeelden:
Schreeuwende kleuren
Harde tonen
Bittere ogen
warme tinten
onsmakelijke opmerking

schoonmaak

heel voorzichtig
met haar ragebol                  
veegt de huisvrouw
in de oksel van het plafond
giechelend
lacht het gebouw zich in puin

Karel Soudijn
MARGREE PIELTJES

STIJLVERSCHIJNSELEN


IRONIE                                
Een goedmoedige schertsende spot, waarbij vaak het omgekeerde wordt gezegd van wat
wordt bedoeld.
                                               
voorbeelden:
De aandeelhouder wint (Wim Kan)
Wat ben jij vroeg! (tegen een laatkomer)
Alleen iemand die bijziende was, zou hem slank vinden.
Wat een schoonschrift (tegen een knoeier)

SARCASME                        
Een bijtende spot, waarmee men iemand wil kwetsen.
Ze kan gemakkelijk overgaan in scheldwoorden en beledigingen.
                                               
voorbeelden:
Wees gegroet gij koning der Joden
Jij weet het natuurlijk weer beter
Kan ik het helpen, dat ik niet zo dom ben als jij?

SATIRE                                
Een kunstvorm die een combinatie is van kritiek, geestigheid en ironie.
De bedoeling ervan is iets of iemand belachelijk te maken.
Men heeft met satire een bepaalde bedoeling.
Het beoogde effect kan bijvoorbeeld zijn een maatschappij- hervorming.
Zo is ‘ Van den Vos Reinaerde” een aanval op de middeleeuwse samenleving.
                                               
voorbeelden:
                                               
Voor zes rooie centen
Op den hoek van de straat
Staat een N.S.B.- er,
’t is geen man, ’t is geen vrouw,
maar een ras- plebejer!
Met een krant in zijn hand,
Staat hij daar te venten;
En verkoopt zijn vaderland
Voor zes rooie centen    

Met de blanke telefoonhoorn in de hand volgde de onver- schrokken aanvoerder zijn troepen, dapper de dood van zijn manschappen trotserend.
Toen in het hoofdkwartier het eten werd geserveerd, riep hij :
”Volg mij!” en iedereen volgde zijn heldhaftige voorbeeld.
Terwijl de strijd werd uitgevochten, week hij geen moment van zijn telefoon, en toen de terugtocht begon, bevond hij zich in zijn auto wederom in de voorste gelederen.
Hij was alom bemind, iedere soldaat kende hem vanuit de verte.
Steeds weer nieuwe bataljons wierp de dappere veteraan in de bres, die de vijand in zijn gelederen had geslagen.
Hij vergat er helaas zichzelf in te werpen.
En als hij zijn maag niet heeft verbrand aan de hete koffie, leeft hij nu nog.     

Kurt Tucholsky

CLIMAX                              
Het Griekse woord climax betekent ladder.
We verstaan onder een climax een reeks van woorden of uitdrukkingen die eenzelfde element
in steeds sterkere mate aangeven.
                                              
voorbeelden:
‘Dat zeg ik je toch’.
‘Man, je zegt het niet, je schreeuwt het, je buldert het gewoon in mijn oor.’                     
Hij liep, rende, vloog de kamer uit.
Verwonderd, verbaasd, verbijsterd, ontsteld keek hij toe.

ANTI- CLIMAX                  
Bij een anti- climax wordt het gemeenschappelijke element in steeds minder sterke mate
uitgedrukt.
                                              
voorbeelden:
Orkaan, storm, briesje, zucht.
Het borrelde nog wat na, toen werd het stil.

ORATORISCHE VRAAG
Een oratorische vraag (retorische vraag) is een mededeling in vraagvorm. Een vraag dus waarop je geen antwoord verwacht.
                                              
voorbeelden:
Wie zou hem niet willen helpen?
Wie zou een onschuldig dier kunnen mishandelen?
Vind je dat nou nodig?

HYPERBOOL                     
Een hyperbool is een uit het oosten afkomstige stijlfiguur die een sterke overdrijving bevat.
Ze komt in onze taal veel voor.

voorbeelden:
Ik heb me een ongeluk gelachen
We staan hier al eeuwen te wachten
Geen zee ging hem te hoog
Het hangt me de keel uit.
Ik heb me dood geschaamd.

TAUTOLOGIE                   
Een onnodige herhaling, doordat twee woorden of delen van woorden dezelfde betekenis
hebben.
                                               
voorbeelden:
Een brokstuk
een keisteen
We verlangen en hunkeren naar de vakantie
We willen, we eisen dat u gaat.

PLEONASME                     
Een overbodige toevoeging
                                               
voorbeelden:
een ronde cirkel- het rode bloed- een donkere neger- een bejaarde grijsaard

REPETITIO                         
Herhaling.
Je zegt twee keer hetzelfde met dezelfde woorden. Je wil daardoor de nadruk op
iets leggen.
                                               
voorbeelden:
Ik wil je nooit meer zien, nooit van mijn leven
Regen, alsmaar regen hebben we in de vakantie gehad,
Flauw, bijzonder flauw vind ik dat.

PARALLELLISME            
Een herhaling van zinnen of zinsdelen die gelijk van opbouw zijn.
                                               
voorbeelden:
Altijd krijg ik de schuld, altijd moeten ze mij hebben, steeds ben ik de sigaar.
                                               
Dit is het huis
De Duitsers hebben het afgebroken

Dit is de tuin
De Duitsers hebben hem vertrapt.
(fragment uit het gedicht: Kindertekening vier mei- van Lizzy Sara may)

WOORDSPELING             
Je gebruikt een of meer woorden in verschillende betekenissen tegelijk. Er ontstaat een
grappig affect.
                                               
voorbeelden:
Het astmafonds kent geen adempauze
Tijdens de optocht verdween er een majorette, maar de muziek wist van toeten noch blazen.
Een dirigent tegen zijn koor:
‘Er zit nog steeds muziek in!’

UNDERSTATEMENT       
Je gebruikt woorden die iets verkleinen of afzwakken.
Het is het omgekeerde van een overdrijving of hyperbool.
Met een understatement kun je ook extra nadruk geven.
                                               
voorbeelden:
                                               
Over een dronkelap:
‘Hij lust er wel eentje’
Het valt niet tegen
Het had minder gekund.
Tegen iemand die niet vooruitkomt: ‘Kan het een tikje harder?’

LITHOTES                          
Lijkt op het understatement.
Je verkleint nu alleen maar schijnbaar met het doel, de zaak beter te doen uitkomen vaak door
een dubbele ontkenning.
                                               
voorbeelden:
Dat is zo dwaas nog niet bedacht; het is heel verstandig
Hij is er niet vies van.
Dat heb je lang niet gek gedaan.

ANTITHESE                       
Tegenstelling.
Er worden twee begrippen tegen over elkaar geplaatst.
Die tegenstelling wordt vaak uitgedrukt door woorden als:
maar- echter- daarentegen- integendeel.
                                               
voorbeelden:
Vroeger wist de jeugd zich nog te gedragen, maar tegenwoordig…….?
Vorige week ging het nog, maar nu………?

INVERSIE                           
Omgekeerde woordvolgorde:
Het onderwerp staat achter de persoonsvorm.
                                               
voorbeelden:
In een uitgelaten bui trad zij de kamer in.
Vroeger zouden we zoiets niet gedaan hebben.

PARADOX                           
Schijnbare tegenstelling met een diepere bedoeling.
                                               
voorbeelden:
In deze nacht is alles duister, zelfs het licht.
Het verliefde paar voerde een woordenles gesprek.
We luisteren naar de stilte.

CONTAMINATIE              
Verwarring van twee begrippen die ongeveer dezelfde betekenis hebben.
Er ontstaat een samentrekking van deze begrippen.
                                               
voorbeelden:
optelefoneren- opbellen en telefoneren
voorbijpasseren- voorbijgaan en passeren
de deur dicht sluiten- de deur dicht doen en de deur sluiten
van de war zijn- in de war zijn en van streek zijn
iets door elkaar verwarren- iets verwarren en door elkaar halen

ENUMERATIE                  
Opsomming.
Het gaat om gelijkwaardige zaken.
                                              
voorbeelden:
Jan, Piet en Kees deden mee
Ze was de hele dag aan het poetsen, wassen, strijken, dweilen.
In dit boek vind je verhalen, anekdotes, illustraties, beschouwingen.

ALLUSIE                             
Verwijzing naar bekend veronderstelde personen of geschiedenissen.
De dichter doet een beroep op de algemene ontwikkeling van de lezer.
                                              
voorbeeld:
Kleine Nausicaa, van wie ik hou,
Lusthof waarin mijn vlugge honden razen,…..
(fragment uit: ‘Tweespalt” gedicht van Ed Hoornik)

Nausicaa is een bekende figuur in de klassieke literatuur van Griekenland.

SYMBOOL              
Herkenningsteken.
Het stelt een begrip voor, of duidt dat aan.
                                              
voorbeelden:
rood- symbool van de liefde
duif- symbool van de vrede
kruis- symbool van het Christendom
Alle verkeersborden zijn symbolen.  
                                                                      
ELLIPS                                 
We spreken van een ellips, als er in een zin een zinsdeel (vaak de persoonsvorm) ontbreekt.
                                               
voorbeeld:
Oud de tijd en vele vogels sneeuwen
In de leegte in de verte
Wordt men moe en de stemmen
Staan stijf om zelfs de zuiverste lippen

“oud de tijd” kan betekenen:
‘oud wordt de tijd’.
Of ‘oud is de tijd’.
De lezer moet zelf de ontbrekende schakel vinden.
Daardoor is de versregel voor meer dan een uitleg vatbaar.

APOKOINOU                      
Een zinsdeel kan op meer dan een manier verbonden worden in de tekst.
In het voorgaande gedicht van Lucebert kan regel 2 ‘in de leegte in de verte’ zowel met regel
1 als met regel 3 verbonden worden.
Je moet daardoor zo’n zinsdeel 2 keer lezen waardoor het extra nadruk krijgt.
Met weinig woorden kan een dichter op die manier heel veel tegelijk zeggen.

De zee
De zee kun je horen
Met de handen voor je oren,
In een kokkel
In een mosterdpotje
Of aan zee


                                                                                                          Geen zin
Ik wou, ik wou, ik wou
Ik weet niet wat ik wou,
Ik weet niet wat ik zou,
Ik weet niet wat ik moet,
Niet dat ’t er iets toedoet
Want ik heb geen zin, geen zin,
Nergens, nergens in,
Ik hang alleen maar
Overal rond- en zeuren ze van:
Wat wil je dan?
Dan zeg ik: je vervelen
En niks niks niks willen
Is ook wel eens gezond.
                                                      
NYNKE FEDDEMA
WOORDVORMING 
Een taal bestaat niet uit een aantal vaststaande woorden, maar is een levend geheel.
Steeds weer worden er nieuwe woorden gevormd en verdwijnen er andere.

ARCHAÏSME                     
Verouderd woord of verouderde uitdrukking.
                                              
voorbeelden:
duit, musket, gevogelte des hemels, in den beginne, te berde brengen, de heer des huizes, verschoning vragen

NEOLOGISME                  
De nieuwvormingen die aan onze taal worden toegevoegd.
Nieuwe woorden kunnen op verschillende manieren ontstaan:

ONTLENING                      
Woorden die aan een andere taal zijn ontleend, noemen we leenwoorden, of ontleningen.
Soms wordt de vorm van zulke woorden aan onze schrijfwijze aangepast.
Soms blijft de oorspronkelijke vorm gehandhaafd.

voorbeelden:
Franse leenwoorden- paraplu, elegant, sergeant
Engelse leenwoorde-  voetbal, stoppen, safe, postbox
Duitse leenwoorden- gletsjer, ansicht, autobaan

Onze taal bevat een groot aantal leenwoorden.
(Italiaans, Hebreeuws (koosjer), Maleis en Chinees)

BARBARISME                   
We kunnen ook een woord, een uitdrukking of zinsconstructie op verkeerde wijze in onze taal
overnemen in strijd met het Nederlandse taaleigen.
In dat geval spreken we van barbarismen.
Vaak ontstaat een barbarisme door een verkeerde vertaling (meestal letterlijke vertaling)

ANGLICISME                    
Een uit het Engels afkomstig barbarisme
                                               
voorbeelden:
                                               
Zij verloren hun levens
We zaten rond de tafel

GERMANISME                  
Een uit het Duits afkomstig barbarisme
                                              
voorbeelden:
Hij was begeesterd
Hij heeft zich omgetrokken
Vlieghaven, steenrijk, daarstellen

GALLICISME                    
Een uit het Frans afkomstig barbarisme

voorbeelden:
Dat boek kost duur

ANDERE- ISMEN
Het woord barbarisme betekent letterlijk woord van een vreemdeling.
We kennen ook nog Latinismen, Frisismen.
Frisismen komen gewestelijk veel voor.
                                               
voorbeelden:
We zaten te koffiedrinken
Hij liep bij de dijk neer
Dat begroot mij

Andere  voorbeelden van –ismen uit het dialect zijn:
Hij vergist hem.
Wij vatten een biertje.
Ze is naar Den Haag gerezen.
Ze hadden het niet doen moeten.
Wij zijn gisteren nog te vissen geweest.
Heb je dat daar neergelegen?
                                               
LETTERWOORD              
Ook uit een aantal beginletters kan een nieuw woord gevormd worden.
Deze woorden noemen we letterwoorden.
                                               
voorbeelden:
NAVO- AVRO- EEG- havo- mavo

ONOMATOPEE                  
Klanknabootsing.
Het woord bootst een klank na.
De betekenis van het woord is dus al aangegeven.
                                               
voorbeelden:
Sissen, grommen, grutto, kievit, koekoek, ping- pong

SAMENKOPPELING        
Twee of meer woorden komen in onze taal dikwijls in dezelfde volgorde voor.
Wordt zo’n groep woorden als een eenheid beschouwt, dan spreken we van een
samenkoppeling.

voorbeelden:
hogeschool, alstublieft, vergeet- mij- nietje, jantje- van- leiden      

SAMENSTELLING          
Woorden worden opzettelijk samengevoegd.
                                              
voorbeelden:
Kerkklok- schrijfmachine- sneeuwwit- duizendpoot

AFLEIDING                        
Van een bestaand woord kunnen we een nieuw woord maken met behulp van een voorvoegsel
(préfix) of een achtervoegsel (suffix)
                                               
voorbeelden:
boom- boompje (suffix)
ring- ringetje (suffix)
spreken- bespreken (préfix)
leiden- afleiden (préfix)

DENOMINATIEF  
Dit zijn werkwoorden die afgeleid zijn van naamwoorden
                                               
voorbeelden:
                                               
tafel- tafelen
rijp- rijpen
fiets- fietsen
                                               
CONTAMINATIE              
Samentrekking.
Twee woorden of uitdrukkingen met een verwante betekenis smelten samen tot een nieuw
woord of nieuwe uitdrukking.
Gebeurt dit opzettelijk dan spreken we van een stijlfiguur.
                                               
voorbeelden:
verexcuseren- verontschuldigen en excuseren
Dat boek kost duur- is duur en kost veel
Voorbijpasseren- voorbijgaan en passeren
Opnoteren- opschrijven en noteren

VOLKSETYMOLOGIE    
Vreemde of verouderde woorden die niet begrepen worden krijgen vaak een andere vorm.
                                               

voorbeelden:
Galerij- gaanderij
Sintvloed (Sint-Elisabethsvloed)- zondvloed (Engelse sin)
Van aver tot aver (van ouder tot ouder)- van haver tot haver-
van haver tot gort
hijlijkmaker-(huwelijksgebak)- heiligmaker
retoriker (beoefenaar der welsprekendheid)- rederijker
fjellfräss(Noors woord voor bergbeer)- veelvraat
caprifolium (geitenblad)- kamperfoelie
hanteren (van het franse hanter)- vaak geschreven als: handteren
scorbut (ziekte door vitaminegebrek)- scheurbuik
ANGELIQUE VAN DER VEEN
                                               
KINDERETYMOLOGIE  
Ook kinderen hebben vaak de gewoonte vooral moeilijke woorden zo te vervormen, dat ze ze
beter begrijpen.
                                              
voorbeelden:
lantaarn- lamptaren
politieagent- politievent
levertraan- lepeltraan
proberen- verberen
WC- papier- wezepier

ETYMOLOGIE                   
Wetenschap die de vroegere vormen van de woorden opspoort.
voorbeelden:
Koud komt van kold- kalt
Schrijven komt van scribere (Latijn)
Kermis komt van kerkmis (kerkelijk feest)
Gulden komt van golden
Kool komt van caulis (Latijn voor stengel)
MARJAN SOLDAAT
LITERAIRE BEGRIPPEN

POËZIE                               
Taal beheerst door vers en rijm.

PROZA                                
Taal zonder vers of rijm.

EPIEK          
Poëzie die verhalend is.
De dichter vermeldt alleen de feiten.
Hij geeft niet zijn persoonlijke gevoelens weer.
Epiek is objectief.
De naam epiek is afgeleid van epos
(heldendicht).

LYRIEK
De dichter spreekt zijn persoonlijk gevoel, zijn ontroering uit.
Lyriek is zuivere gevoelsuitstorting, dus subjectief.
Het woord lyriek is afgeleid van lyra (lier), een instrument waarmee men vaak de zang
begeleidde.

DRAMATIEK                     
Het woord drama betekent handeling. In de dramatische poëzie treden de personen sprekend
en handelend op.
Kunstwerken in deze vorm kunnen worden opgevoerd.
We onderscheiden:
Tragedie
treurspel
komedie
blijspel

HET KLASSIEKE DRAMA        
Na de renaissance werd het klassieke drama opgebouwd.
Het bestond uit 5 bedrijven.
Er kwamen koren of reien in voor en de drie eenheden van Aristoteles( een Griek) werden in acht genomen.
Men meende in de werken van deze Griekse wijsgeer gelezen te hebben dat een drama aan drie eisen moet voldoen:

eenheid van plaats:    
het drama moest zich geheel op dezelfde plaats afspelen.
eenheid van tijd:        
de gebeurtenis moest zich afspelen binnen 24 uur.
eenheid van handeling:         
alle handelingen moesten betrekking hebben op één doel.

Het klassieke drama werd geschreven in navolging van de Griekse dramaschrijvers.
De Grieken schreven wedstrijden uit voor toneelschrijvers.
Hun stukken werden gedurende enkele weken gespeeld in de amfitheaters, waar men de hele dag toneel zag, totdat alle stukken een beurt hadden gehad en er een winnaar werd aangewezen.
(Bekende schrijvers: Sophocles, Euripides, Aeschylus)

Vaak kwam er in deze drama’s en ook in de latere klassieke drama’s een noodlotsgedachte voor.
Er gebeurt in de toekomst iets, wat je van tevoren als weet, maar waaraan je niets kunt
veranderen.
In de regel moet de hoofdpersoon kiezen tussen twee kwaden.

DIDACTIEK                       
Als de schrijver (dichter) anderen iets wil leren noemen we een werk didactisch.

EPIGRAM                           
Een uiting van didactische poëzieEpigram betekent opschrift.
Het is een kort zinvol gedicht.

PUNTDICHT                       
In het Nederlands noemen we deze korte gedichten meestal puntdichten.
We verstaan er dan gedichten onder die vaak een woordspeling bevatten en door een
verrassende wending een onverwacht slot hebben.
                                               
voorbeelden:
Wees u zelf zei ik tot iemand
Maar hij kon niet, hij was niemand
                                               
(P.A. de Genestet)

GRAFSCHRIFT
Hier ligt Poot
Hij is dood

(de Schoolmeester)

Hier ligt Gijs van Amerongen
In de grond geen kwade jongen

(C. Buddingh)                                               

Weet gij wat sneldicht voor een dicht is?
Het is een dicht, dat snel en dicht is.
           
Huygens

SONNET                              
Het Sonnet is een uit Italië afkomstige dichtvorm.
Het Italiaanse sonare betekent klinken (vergelijk de sonate in de muziek).
De Italiaanse dichter Petrarca gebruikte deze dichtvorm al in de veertiende eeuw.
Een sonnet bestaat uit 14 regels, meestal verdeeld in twee coupletten van vier regels
(kwatrijnen) en twee coupletten van drie regels (terzinen).
De kwatrijnen vorm samen een octaaf en de beide terzinen het sextet.
Tussen octaaf en sextet, soms ook tussen de beide terzinen vinden we de overgang
(wendingchutekeer of volta) waarna de dichter uitlegt wat hij bedoelt met het eerste
gedeelte van het sonnet.

De oude leraar

Als hij zijn laatst “Begrijp je?” heeft gezegd,
Laat hij zijn oog langs onze hoofden dwalen
En zit als een van ons in het lokaal en
Ieder probleem schijnt helder en beslecht.

Dan wordt het stiller en gaat hij oprecht
De dromen van zijn jeugd verhalen,
En wordt zo een met onze idealen
Als met een som die hij heeft uitgelegd.

Tot één vraagt- en wij allen schrikken even-:
“Waarom bent u er dan niet bij gebleven?”
Dan komt er afstand en hij glimlacht stil
Een verre glimlach of hij zeggen wil:
”Ach, dat kan ik je niet doen begrijpen,
omdat je daarvoor groeien moet, en rijpen”.           

Muus Jacobse

RIJMSCHEMA                  
De meest voorkomende schema’s zijn:

gepaard rijm-            aabb
omarmend rijm- aaba
gekruist rijm-            abab
gebroken rijm- abcb of abac
slagrijm- aaaa

ACROSTICHON                 
Naamdicht.
De eerste letters van de regels of van de coupletten vormen een naam.
                                               
voorbeelden:
De eerste letters van de eerste regels van de Reinaert vormen de woorden:
Bi Willeme
Ook het Wilhelmus is een acrostichon.
De eerste letters van de coupletten vormen de naam:
Willem van Nassov.

ELEGIE                               
Klaagdicht dat de ontroering van de dichter weergeeft na een smartelijk verlies.
Prachtige elegieën zijn geschreven door de dichter Vondel:

Uitvaert van mijn dochterken ( na het overlijden van zijn dochter Saartje)
Kinderlijck (als zijn zoontje Constantijn gestorven is)

Egidius
Egidius, waar bestu bleven?
Mi lanct na di, geselle mijn!
Du coors die doot, du liets mi ’t leven.
Dat was geselscap goet ende fijn,
Het sceen ten moeste gestorven sijn!
Nu bestu in den troon verheven,
Claerre dan der zonnen scijn:
Alle vreugd es di gegeven.

Egidius waar bestu bleven?
Mi lanct na die, geselle mijn!
Du coors die doot, du liets mi ’t leven.

Nu bidt vor mi, ic moet nog sneven
Ende in de wereldt liden pijn.
Verware mi stede di beneven:
Ic moet nog zingen een liedelijn,
Nochtans moet emmer gestorven sijn!

Egidius waar bestu bleven?
Mi lanct na di, geselle mijn!
Du coors die doot, du liets mi ’t leven.

HEKELDICHT                   
Ook wel satire genoemd.
De dichter uit zijn verontwaardiging over gebreken, ondeugden en onrecht.
Vooral in het cabaret komt dit in liedvorm veel voor.
Ook Vondel schreef veel hekeldichten.
                                  
voorbeeld:
                                              
alles is gedaan
niets helpt
doe niets.
Overal komt narigheid van
nergens is vrede
wees nergens
Iedereen heeft haast
Iedereen is ontevreden
niemand heeft tijd
niemand is gelukkig
Wees niemand

Freek de Jonge

RONDEEL                           
Een rondeel is een gedicht van 8 of 13 regels opgebouwd met slechts twee rijmklanken,
waarbij bepaalde versregels in het gedicht worden herhaald.
                                               
voorbeeld:

Wie kan een kinderliedje zingen
Zo heerlijk als mijn dochter doet?
Zij zingt de allervreemdste dingen
En alles is haar even goed.
Geen ernst of reden kan haard dwingen.
O kleine stem van zuiver bloed:
Wie kan een kinderliedje zingen
Zo heerlijk als mijn dochter doet?
Geen lied, dat in mijn oor kwam dringen
Uit verten, duizelend vermoed,
Heeft, als het hare, mij behoed.
Dank God, Hij laat een engel zingen.
Zo heerlijk als mijn dochter doet.

Gabriël Smit

BALLADE                           
Oorspronkelijk een danslied, dat in eenvoudige vorm een (meestal tragische) gebeurtenis)
vertelt.
Veel oudere liederen zijn in wezen balladen, zoals bijvoorbeeld het bekende :
Aan de oever van een snelle vliet.
Uit de Middeleeuwen is vooral bekend de ballade van de twee coninckskinderen die begint
met de strofe:
                                               
Het waren twee coninckskinderen,
Si hadden malcander zo lief,
Si conden bi malcander niet comen,
Het water was veel te diep.


LIMERICK                          
Dit is een puntdicht van 5 regels, waarvan het rijmschema luidt:
aabba.
In de eerste regel wordt een persoon of een dier voorgesteld afkomstig uit een bepaalde plaats.
De laatste regel bevat een grappige wending die een verrassend slot geeft.
                                               
voorbeelden:
                                               
Een potige juf uit Marseille,
Kampioen in het tien meter breien,
Die gaf laatst haar man
Een klap met de pan.
De vent was meteen uit zijn lijen.

Het huiswerk van Jantje van Bleren
Was nooit goed, daar kon je op zweren.
“Och”, zei Jantje spontaan,
“Op den duur zal het beter gaan,
Maar ik moet het mijn vader nog leren”

Kees Stip (Trijntje Fop)

Er was eens een kaasboer in Gouda
Die zat om de tafel zijn vrouw na,
Maar zij riep heel vief:
“Alles is relatief:
Als ik iets harder loop, zit ik jou na”

Alex van der Heide


CABARETLIED                 
Dit is een onderdeel van een toneelvorm, waarbij liedjes, grappen, eenakters, enz. voor het
voetlicht worden gebracht.
Het eigenlijke cabaret is ontstaan in de cafés chantants in Parijs.
Het cabaretlied wil kort en duidelijk de toehoorders iets zeggen.
De inhoud kan romantisch zijn, soms met een ironisch tintje, sociaal, vaak met scherpe kritiek
op maatschappelijke verhoudingen, met een meestal, sarcastische mening over politieke
opvattingen.
De inhoud kan ook erg bijtend zijn, zoals uit het nu volgende lied van J. Boerstoel blijkt.

Verdriet

Ze vonden donderdag, na uren dreggen,
Het lichaam van de man die werd vermist.
Toen de politie alles zeker wist,
Zijn twee agenten het zijn vrouw gaan zeggen.
Die huilde niet, ze zat maar wat te staren,
Als ging de zaak haar boven het verstaand.
Na afloop gaf ze allebei een hand
En voor de moeite ook nog twee sigaren.

Toen is ze het de buurman gaan vertellen,
Die dadelijk aanbood om als goede buur
De kinderen op te wachten om vier uur,
Dan kon zij de familie op gaan bellen.
Ze is een telefooncel ingelopen
Voor anderhalf uur stamelend verdriet.
Maar weer op weg naar huis vergat ze niet
Wat extra koffie en wat koek te kopen.

Na het maar nauwelijks aangeroerde avondeten
Kwam de familiestroom op gang,
Met telkens weer zo’n natbehuilde wang
Tegen haar masker, spierwit en verbeten.
Met oma, die het wel da zien aankomen,
En tante, die een weekje blijven wou,
Opdat zijn minder eenzaam wezen zou,
Nu hij zo plotseling was weggenomen.

Nu hebben ze hem gisteren begraven
Met weinig bloemen en met veel misbaar.
De buurt is sindsdien aardig tegen haar,
Hoewel ze vroeger nooit veel om haar gaven.
Maar de familie en de vrienden
Door hen wordt ze nog nauwelijks geduld.
Die zeggen unaniem: “Het is beslist haar schuld!
Zag je dan niet, dat ze niet een keer huilde?

ALLITERATIE                   
Twee beklemtoonde woorden of lettergrepen beginnen met dezelfde medeklinker.
We noemen deze vorm van rijm ook wel stafrijm, letterrijm of beginrijm.
                                               
voorbeelden:
Het schip verging met man en muis
Het bier is weer best
Met melk meer mans
                                               
Guido Gezelle definieerde alliteratie als:

De stapstenen waarop de stemmen steunen.

ASSONANTIE                     
Ook wel klinkerrijm of halfrijm genoemd.
Er zit alleen rijm in de klinkers.
                                               
voorbeelden:
Ook al aan de sigaar?
’t Is de groente die het hem doet.

VOLRIJM                            
Niet alleen de medeklinkers, maar ook de klinkers die erop volgen rijmen op elkaar.
                                               
Voorbeelden:
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen
Nooit vond ik ergens anders onderdak
Voord’ eigen haard voelde ik nooit een zwak
Een tent werd door de stormwind meegenomen.

Slauerhoff

We onderscheiden verschillende soorten volrijm:
Mannelijke staand: gaan staan; gegaan bestaan
(Na de beklemtoonde lettergreep volgt niets).
                                               
Vrouwelijk slepend: ontvangen- gehangen (Na de beklemtoonde lettergreep volgt een onbeklemtoonde)
                                               
Glijdend:
regenen- zegenen
(Na de beklemtoonde lettergreep volgen twee of meer onbeklemtoonde lettergrepen)

Ieder kan nog wel iets lijmen
rijmen kan ook menig man
Maar de vraag is of zulk rijmen
Of dat dichten stichten kan.
                                               
In het bovenstaande gedicht treffen we verschillende soorten volrijm aan:
Lijmen(1), rijmen (3)- vrouwelijk eindrijm
Man(2), kan (4)- mannelijk eindrijm
Kan(2), man(2)- mannelijk eindrijm
Dichten (4), stichten(4)- vrouwelijk binnenrijm
Kan(1), man(2)- mannelijk middenrijm
Lijmen(1), rijmen(2)- vrouwelijk kettingrijm

BLANK VERS                    
Rijmklanken komen niet in alle verzen voor.
Rijmloze verzen noemen we blanke verzen.
                                               
voorbeeld:

Poëzie is een daad van bevestiging.
Ik bevestig dat ik leef, dat ik niet alleen leef.

Poëzie is mijn adem, beweegt
mijn voeten, aarzelend soms,
over de aarde, die daarom vraagt.

Campert
DIJK
ELISIE                                  
Het weglaten van een onbeklemtoonde lettergreep noemen we elisie.
                                               
voorbeeld:
zichtbare elisie- Eindelijk gaan de blaad’ren vallen
onzichtbare elisie- Dames en heren, de oude Germanen vochten met knotsen en wapperende
manen.

RETROGRADE                  
Een zin die, of een gedicht, dat men zowel van voren naar achteren kan lezen, ook wel
kreeftdicht genoemd.
                                              
voorbeelden:
Parterretrap, lepel, (Was it a cat I saw?)

METRUM                            
De regelmatige afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen.

VERSVOET                         
Bijna alle verzen zijn te ontleden in een aantal versvoeten:
groepen bij elkaar horende lettergrepen.
Willen we in een vers de versvoeten aangeven, dan plaatsen we op de beklemtoonde
lettergrepen het teken – en op de onbeklemtoonde het teken ^      

SCANDEREN                     
Het indelen van een vers in versvoeten. De meest voorkomende versvoeten zijn:

JAMBE (^ - -)
TROCHEE ( - ^)
DACTYLUS             (- ^ ^)
AMFIBRACHUS (^ _ ^)
JAMBE                                 
Een versvoet met een onbeklemtoonde , dan een beklemtoonde lettergreep.
                                               
voorbeeld:
Wilhelmus van Nassouwe, ben ik van Duitse bloed.
^     -    ^      -     ^     -    ^     ^   -    ^     -     ^       -
Een ALEXANDRIJN  is een versregel met 6 jamben:
Er ligt alweer een juffrouw in het trapportaal.
^     -    ^    -      ^    -      ^     -    ^    -     ^   -

TROCHEE                           
De TROCHEE is een versvoet met eerste beklemtoonde, dan een onbeklemtoonde
lettergreep.
                                               
voorbeeld:
Evenals een moede hinde……
-  ^   -     ^      -    ^    -   ^

ANAPEST                            
Een versvoet met twee onbeklemtoonde, dan een beklemtoonde lettergreep.
                                               
voorbeeld:
O, wat kan men zich deerlijk vergissen.
^      ^    -      ^      ^      -     ^     ^   -    ^

DACTYLUS                        
Versvoet met een beklemtoonde en twee onbeklemtoonde lettergrepen
                                               
voorbeeld:
Merck toch hoe sterk in het werk
                                                   
-       ^      ^      -     ^   ^      -

AMFIBRACHUS                
Versvoet met een onbeklemtoonde , een beklemtoonde en een onbeklemtoonde lettergreep

voorbeeld:
                                               
Zie ginds komt de stoomboot
^     -         ^     ^      -       ^

ENJAMBEMENT               
Het doorlopen van de zin aan het eind van de versregel (er is geen rust tussen de versregels)

voorbeeld:
                                               
En door de lanen
zag zij hem gaan en
sprak geen vervloeking,
maar weende zeer….

(G. Gossaert)
MARGRIET BLOK

PROZA


SAGE
Een verhaal met een historische kern.
Het verhaal is steeds naverteld, zodat we niet meer weten, wat echt is en verzonnen.
Het woord sage houdt verband met zeggen ( sagen)

voorbeelden:
De vliegende Hollander
De sage van Wilhelm Tell
Het vrouwtje van Stavoren

LEGENDE                           
Ook een verhaal met een historische kern.
Die kern vinden we in de Bijbel of in het leven van heiligen en martelaren.
Het woord legende is afgeleid van legenda
( wat gelezen moet worden )
Dit woord werd gebruikt voor stukken die tijdens de godsdienstoefening werden voorgelezen.

voorbeelden:
De Marialegenden
Beatrijs
De wandelende Jood

MYTHE                                
Een geheel verzonnen verhaal dat spreekt van heidense goden.
De kern is afkomstig uit de godenleer (mythologie)
                                               
voorbeelden:
De zwerftochten van Odyssees
Andere verhalen uit de Griekse mythologie

SPROOKJE                         
Een sprookje is volkomen het product van de fantasie.
Plaats- en tijdsaanduiding zijn zeer vaag.
(Er was eens…)
Het onwerkelijke en het werkelijke worden erin vermengd.
Er zijn twee soorten sprookjes:
Volkssprookjes en cultuursprookjes

VOLKSSPROOKJES         
Deze zijn heel oud. Soms bevatten ze mythologische gegevens.
Bekende verzamelingen zijn:
Duizend en een nacht (Arabisch)
Contes de ma Mere l’ Oye (Sprookjes van moeder de gans)
Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm

CULTUURSPROOKJES   
Deze zijn in de moderne tijd geschreven.
Ze zijn geheel gefantaseerd en in de toon van de volkssprookjes gehouden.
                                               
voorbeelden:
De sprookjes van de Deen Hans Christiaan Andersen ( Het lelijke eendje)
De kleine Johannes- Frederik van Eeden
                                               
Sprookjes- Godfried Bomans

FABEL                                 
De fabel is een verhaal waarin dieren (vooral, maar ook planten en dingen) handelend
optreden.
Een fabel bevat een les die voor de lezer waardevol kan zijn.
Een fabel heeft dus een sterk didactisch karakter.
Bekende fabelschrijvers waren:
De Griek Esopus en de Fransman La Fontaine ( de raaf en de vos)
Uit de middeleeuwen is vooral bekend: Van den vos Reinaerde.

GELIJKENIS                      
Ook wel PARABEL genoemd.
Het is een verhaal uit het dagelijks leven waarmee zedelijke of godsdienstige waarheden
worden verduidelijkt.
Een groot aantal gelijkenissen vinden we in het Nieuwe Testament van de Bijbel:
De verloren zoon, De barmhartige Samaritaan, enz.
Zeer bekend is ook De Japanse Steenhouwer van Multatuli (Eduard Douwes Dekker) uit de
Max Havelaar:

Oepi, er was een man die stenen hieuw uit de rots.
Zijn arbeid was zeer zwaar, en hij arbeidde veel, doch zijn loon was gering, en tevreden was hij niet.
Hij zuchtte, omdat zijn arbeid zwaar was.
En hij riep:
“Och, dat ik rijk ware, om te rusten op een baleh- baleh met klamboe van rode zijde.
En er kwam een engel uit de hemel die zeide:
“U zij gelijk gij gezegd hebt”.
En hij was rijk.
En hij rustte op een baleh- baleh.
En de klamboe was van rode zijde.
En de koning des lands toog voorbij met ruiters voor zijn wagen.
En ook achter de wagen waren ruiters, en men hield een gouden pajong boven het hoofd van de koning.
En toen de rijke man dit zag, verdroot het hem, dat er geen gouden pajong werd gehouden boven zijn  hoofd.
En tevreden was hij niet.
Hij zuchtte en riep:
“ Ik wenste koning te zijn”.
En er kwam een engel uit de hemel, die zeide:
“U zij gelijk gij gezegd hebt”.
En hij was koning.
En voor zijn wagen reden vele ruiters, en ook waren ere ruiters achter zijn wagen, en boven zijn hoofd hield men een gouden pajong.
En de zon scheen met hete stralen, en verbrandde het aardrijk, zodat de grasscheut dor werd.
En de koning klaagde dat de zon hem schroeide in het gelaat, en macht had boven hem. En tevreden was hij niet.
Hij zuchtte en riep:
“ Ik wenste de zon te zijn”.
En er kwam een engel uit de hemel, die zeide:
“U zei gelijk gij gezegd hebt”.
En hij was de zon.
En hij zond stralen naar boven, en naar beneden, de rechterzijde en de linkerzijde, en alom. En hij verschroeide de grasscheut op het aardrijk, en het gelaat der vorsten die op de aarde waren.
En een wolk stelde zich tussen hem en de aarde, en de stralen van de zon stuitten daarop terug.
En hij werd toornig, dat zijn macht weerstaan werd, en hij klaagde dat die wolk machtig was boven hem.
En tevreden was hij niet.
Hij wilde de wolk zijn, die zo machtig was.
En er kwam een engel uit de hemel, die zeide:
“U zij gelijk gij gezegd hebt”.
En hij werd een wolk, en plaatste zich tussen de zon en de aarde, en vind de stralen op, zodat het gras groen werd.
En de wolk regende in grote druppen op het aardrijk, en deed de rivier zwellen, en bandjirs voerden de kudden weg.
En hij verwoestte door veel waters het veld. En hij viel neer op een rots die niet week. En hij klaterde in grote stromen, maar de rots weekniet.
En hij werd toornig, omdat de rots niet wijken wilde, en omdat de stem van zijn stromen ijdel was.
En tevreden was hij niet.
Hij riep:
“Aan die rots is macht gegeven boven mij.
Ik wenste die rots te zijn”.
En er kwam een engel uit de hemel die, die zeide:
“U zij gelijk gij gezegd hebt”
En hij werd de rots, en bewoog niet als de zon scheen, en niet als het regende.
En daar kwam een man met een houweel, en met een puntige beitel, en met zware hamer, die stenen hieuw uit de rots.
En de rots zeide:
“Wat is dat, dat die man macht heeft boven mij, en stenen houwt uit mijn schoot?”
En tevreden was hij niet.
Hij riep:” Ik ben zwakker dan deze……
Ik wenste die man te zijn”,
En er kwam een engel uit de hemel, die zeide:
“U zij gelijk gij gezegd hebt”.
En hij was een steenhouwer.
En hij hieuw stenen uit de rots, met zware arbeid, en hij arbeidde zeer zwaar voor weinig loons, en hij was tevreden.


NOVELLE                           
Een verhaal van grotere lengte dat meestal handelt over één gebeurtenis.
Het karakter van de hoofdpersonen wordt aangeduid en niet verder uitgewerkt, terwijl het
verhaal snel tot een climax voert.
Het Italiaanse novella betekent nieuwtje
                                               
voorbeelden:
verhalen uit de Camera Obscura- Hildebrandt (NicolaasBeets)
Orpheus in de dessa- Augusta de Wit
Oeroeg- Hella S. Haasse
De herberg met het hoefijzer- A. den Doolaard
Oogst- Stijn Streuvels
Het behouden huis- Willem Frederik Hermans
HOUSTINUS TOP
ROMAN                               
Het woord roman betekent in het Romaans geschreven.
Het is een verhaal waarin de karakters van de hoofdpersonen uitvoerig worden beschreven en
waarin de karakterontwikkeling het belangrijkst is.
Deze maakt de roman langer dan de novelle.
We kennen verschillende romansoorten:

HISTORISCHE ROMAN  
De stof wordt ontleend aan de geschiedenis.
Dit gebeurt door historische personen, gewoonten of een historische achtergrond
te beschrijven.
De negentiende eeuwse historische roman
kenmerken:
de historie is zeer belangrijk
summiere karakterbeschrijving
bonte avonturen en boeiende intrige

voorbeelden:
Ferdinand Huick- Jacob van Lennep
De Delftsche wonderdokter- Bosboom- Toussaint
De schaapherder- Oltmans
                                               
De neo- romantische historische roman
kenmerken:
het algemeen menselijke is belangrijk
gedegen karakterbeschrijving
eigen opvattingen tegen een historische achtergrond

voorbeelden:
Ik en mijn speelman- Aart van der Leeuw
Het fregatschip Johanna Maria- Arthur van Schendel
Latere historische romans zijn bijvoorbeeld:
Vuuraanbidders- Simon Vestdijk
Het woud der verwachting- Hella S. Haasse

TENDENSSTREKKINGSROMAN     
De schrijver verdedigt een bepaalde overtuiging of situatie.
Beroemde strekkingsromans zijn:

Uncle Toms Cabin- Beecher Stowe

Max Havelaar- Multatuli (Eduard Douwes Dekker)


REGIONALE- of STREEKROMAN                 
Deze speelt zich af in een met name genoemde streek die de noodzakelijke achtergrond vormt van het verhaal.
De lokale kleur wordt verkregen door het dialect.
Hij ontstaat na 1930 en is beïnvloed door de Skandinavische literatuur en het naturalisme(bloed- en bodemtheorie)
Vaak wordt het boerenmilieu beschreven.
Streekromanschrijvers zijn in de regel goede vertellers.
                                       
voorbeelden:
Peelwerkers- Anton Coolen
Het wassende water- Herman de Man
Bartje- Anne de Vries

FAMILIEROMAN              
Deze beschrijft het leven van een bepaalde familie, vaak tot in enkele geslachten.
                                               
voorbeelden:
De klop op de deur- Ina Boudier- Bakker
Boeken der kleine zielen- Louis Couperus

KINDERROMAN               
De hoofdpersoon is een kind.
Bij veel auteurs speelt een autobiografisch element mee.
                                               
voorbeelden:
Kinderland- Aart van der Leeuw
De Witte- Ernest Claes
Ciske de Rat- Piet Bakker
Droomkoninkje- Herman Heijermans

(AUTO)BIOGRAFISCHE – of BEKENTENIS ROMAN       
Het leven van bekende personen wordt in romanvorm beschreven.
Ook hebben romans soms een sterk autobiografische inslagwaarbij over het eigen leven wordt verteld.

voorbeelden:
Johannes Post- Anne de Vries
Voer voor psychologen- Harry Mulisch
Terug naar Oegstgeest- Jan Wolkers
Op weg naar het einde- Gerard Reve
Het bittere kruid- Marga Minco
Het achterhuis- Anne Frank
Een vlucht regenwulpen- Maarten ‘t Hart

OORLOGSROMANS
Deze zijn vooral geschreven naar aanleiding van de tweede wereldoorlog.
Vaak rekent de schrijver daarin af met eigen ervaringen opgedaan in deze tijd.
                                               
voorbeelden:
Kogels voor een labbekak- Anne Wadman
Bevrijdingsfeest- Simon Vestdijk
Het stenen bruidsbed- Harry Mulisch
De tranen der acacia’s- Willem Frederik Hermans
Het behouden huis- Willem Frederik Hermans
De aanslag- Harry Mulisch

PSYCHOLOGISCHE ROMANS 
In deze romans staat de denk- en leefwereld van de hoofdpersoon centraal.
In feite zijn het gedetailleerde karakterbeschrijvingen.
Ze komen vooral op onder invloed van het existentialisme en de ontwikkeling van de
wetenschappelijke psychologie.
Het existentialisme is een filosofische toenadering tot de werkelijkheid ingeleid door de
Deense filosoof Kierkegaard.
Het verdiept zich in het individuele bestaan.
In belangrijke mate heeft het existentialisme een pessimistisch aspect gekregen onder
invloed van o.a. Sartre en Camus.
Sartre getuigt daarvan in de roman  La Nausee (de walging), waarin de hoofdpersoon de
zinloosheid van zijn leven en alles om zich heen ontdekt.
                                              
voorbeelden:
Anton Wachterromans- Simon Vestdijk
Eenzaam avontuur- Anna Blaman
De ingewijden- Hella S. Haasse
De avonden- Gerard Reve
Archibald Strohalm- Harry Mulisch

TRILOGIE  
Drie romans vormen samen een eenheid, omdat ze dezelfde hoofdpersoon en/ of hetzelfde thema hebben.
voorbeelden:
Ciske de rat- Piet Bakker
Stella- Mary- Thalassa- Jan de Hartog
Dokter Vlimmen- Roothaert

JEUGDROMAN     
In de tweede helft van de twintigste eeuw komt deze sterk op.
Ze vertelt over de belevingswereld van jongeren ( meestal tussen 12 en 20 jaar).
In deze romans komt vaak een maatschappelijk probleem aan de orde.
                                               
voorbeelden:
Oorlogswinter- Jan Terlouw
Wierook en tranen- Ward Ruyslinck
Kruistocht in spijkerbroek- Thea Beckman
De moeder van David S.- Yvonne Keuls
Voor een halve zak drop- Jan de Zanger

De bezielde leraar

Toen ik voor het eerst al die kinderen zag,
Stond ik voor de klas met een vrolijke lach:
De septemberdag leek op een lentedag.

Ik las met de klas een heerlijk gedicht,
Daar stond; ‘Ik vin je zoo lief en zoo licht’-
Toen kreeg ik een propje in mijn gezicht.

‘Het is met de orde
dus nooit wat geworden’.

Ik las Anne Frank en ‘Het bittere kruid’
En ook het ontroerende eind van ‘Turks Fruit’
maar ze schreeuwden en tierden en lachten me uit.

Ik las Willem Elsschot: ‘Lijmen’ en ‘Tsjip’
En een of twee toonden heel veel begrip.
Toen kreeg ik een eikel tegen mijn lip.

‘Het is met de orde
dus nooit wat geworden’.

Toen heb ik beloofd: ‘Als er minder kabaal is,
Als in dit lokaal de toestand normaal is,
Dan heb ik hier: een gedicht van Vasalis!’

Ze hielden niet op, dus pakte ik mijn tas
En momp’lend verliet ik de lastige klas
En toen koos ik een vak dat rustiger was.

Met mij gaat het goed. Met die kinderen niet:
Voor hen geen Carmiggelt en geen Annie Schmidt,
Zij moeten het doen met de pitamientjes
Die de STER- reclame hun biedt.

Willem Wilmink


Opbouw (structuur) van een verhaal

Een verhaal bestaat uit verschillende onderdelen die telkens terugkomen
TIJD

We onderscheiden:
CHRONOLOGISCH   De schrijver begint op een bepaald tijdstip en vertelt door tot
het slot.
De tijd verstrijkt zoals dat in werkelijkheid ook gebeurt.
NIET CHRONOLOGISCH                           
De schrijver begint midden in het verhaal, vertelt daarna iets wat eerder gebeurd is en keert
weer terug naar waar hij gestopt is
   
Bij CHRONOLOGISCHE en NIET- CHRONOLOGISCHE verhalen kan de schrijver zinspelen op iets wat zal gebeuren of wat voorbij is:

TERUGVERVERWIJZINGEN               
FLASH- BACKS:
De schrijver schenkt aandacht aan het verleden.

VOORUITWIJZINGEN                 
De schrijver verwijst naar iets wat nog zal gebeuren.
        
Elk verhaal bestrijkt een bepaalde periode waarover verteld wordt.
We onderscheiden:

VERTELTIJD              
Periode waarover door de schrijver wordt verteld.

VERTELDE  TIJD               
Hoeveelheid bladzijden of regels die de schrijver nodig heeft om gebeurtenissen te vertellen.
De schrijver kan gebruik maken van :

VERSNELLING          
Hij slaat perioden over die niet belangrijk zijn voor het verhaal.

VERTRAGING             
Hij staat bij een belangrijke periode uit het verhaal langer stil.

HANDELING

HANDELING                      
Het grote geheel van alle gebeurtenissen

INTRIGE (PLOT)       
Een serie gebeurtenissen verbonden door oorzaak en gevolg .

GELEDING                  
Opbouw van het verhaal in onderdelen.
Bijvoorbeeld:
begin, einde, uitweiding, hoogtepunt, dieptepunt.
Meestal bestaat de geleding van een verhaal uit hoofdstukken en of (soms) delen.
De kleinste onderdelen zijn de alinea’s.

FABEL VAN   HET VERHAAL              
De gebeurtenissen van het verhaal weergegeven in chronologische volgorde.

SUJET VAN HET VERHAAL    
De manier waarop de gebeurtenissen van het verhaal aan de orde komen

HET THEMA               
Het centrale probleem waarover het verhaal gaat.

voorbeelden:
eenzaamheid, dood, ellende van de oorlog, enz.
Een roman kan meer dan één thema hebben.

DE GRONDGEDACHTE                
Welk doel had de schrijver voor ogen bij het schrijven van de roman?

MOTIEVEN                 
Gebeurtenissen of situaties die vaak voorkomen in een verhaal.
MOTIEVEN zijn aanwijzingen voor het vaststellen van het THEMA van het verhaal.

HERHALING              
Om duidelijk te maken wat het THEMA van het verhaal is, gebruikt de schrijver de
HERHALING.

KARIN OPPEWAL









RUIMTE                
REALISME    
Het verhaal speelt in de ons bekende alledaagse werkelijkheid.

SCIENCE FICTION                      
Het verhaal speelt in een gefantaseerde, niet bestaande werkelijkheid.

SURREALISME          
Het verhaal speelt in een onbegrijpelijke, vreemd aandoende, ons niet bekende werkelijkheid.

We letten op de volgende vragen:

Welke ruimtes spelen in het verhaal een rol?
Hoeveel aandacht besteedt de schrijver aan de beschrijving van die ruimtes?

Soms speelt de ruimte een belangrijke rol in verhalen (denk aan een griezelverhaal), soms ook niet.
De ruimte draagt altijd bij tot de sfeer van het verhaal.

FIGUREN

Hoe laat de schrijver ons kennismaken met de figuren in het verhaal?

Ze laten zich kennen door wat ze doen, voelen, denken en zeggen.
De schrijver geeft rechtstreekse aanwijzingen over het karakter van de figuren.
De ene figuur geeft mededelingen over de andere figuur.

We onderscheiden 2 soorten personen:

KARAKTERS              
We ontdekken geleidelijk hoe de persoon is.
Hij verandert ontplooit zich.
We weten wat hij denkt en voelt (vaak in een psychologisch verhaal)

TYPES                           
Personen die steeds op dezelfde manier reageren.
We zien alleen het uiterlijk; over gedachten, gevoelsleven weten we weinig of niets (vaak in
actieverhalen)                                     

PERSPECTIEF

In elk verhaal bepaalt de schrijver welke gebeurtenissen en zaken hij laat voorkomen en hoe ze erin voorkomen.
Door wiens ogen worden de gebeurtenissen beschreven?:

een verteller die volledig buiten het verhaal staat.
door een van de romanpersonages of we zien de gebeurtenissen door de ogen van een van de personages.
Het lijkt of het verhaal ‘zichzelf vertelt’ , er is geen aanwijsbare verteller.
een “ik- verteller

‘belevend- ik’:
De lezer maakt de gebeurtenissen als het ware mee, terwijl ze plaats vinden.
‘vertellend- ik’:
De ik- persoon vertelt achteraf, wat hem is overkomen.
Vooral moderne schrijvers gebruiken verschillende soorten perspectief door elkaar.
Ze bereiken daarmee dat de lezer weet hoe personages in het boek de gebeurtenissen beleven.





GRAMMATICALE BEGRIPPEN

REDEKUNDIG  ONTLEDEN    
We knippen een zin in stukken en geven deze een naam, zoals gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, enz.

TAALKUNDIG ONTLEDEN     
We geven elk woord in de zin een naam, zoals lidwoord, zelfstandig naamwoord, enz.

REDEKUNDIG ONTLEDEN

ONDERWERP                    
We vragen:
WIE DOET HET ?, of WELK DING - of WELK DIER DOET HET ?
Dat onderwerp staat vaak niet vooraan in de zin!
                                               
Geen onderwerp hebben:
zinnen in de gebiedende wijs:
Haal dat boek!
zinnen die staan in de onechte lijdende vorm:
Er wordt geklopt.

LOOS ONDERWERP        
Het  is loos onderwerp, als ik niet weet wat ermee wordt bedoeld:
Het is warm; Het regent.

VOORLOPIG ONDERWERP
HET of DAT zijn voorlopig onderwerp, als ik wel kan weten wat ermee wordt bedoeld:
HET is waar, wat je zegt.
DAT is niet goed wat je doet.


WERKWOORDELIJK GEZEGDE       
Dit bestaat uit werkwoorden (zelfstandige werkwoorden en hulp werkwoorden) en vormen
ervan.
De zin beschrijft een actie!

Voorbeelden:
Wij gaan huiswerk maken:
Gaan is  de tegenwoordige tijd meervoud van het hulpwerkwoord gaan.
Maken is de infinitief (= hele werkwoord) van het zelfstandig werkwoord maken.
Ik heb gespeeld:
Heb is tegenwoordige tijd enkelvoud van het hulpwerkwoord hebben.
Gespeeld is het voltooid deelwoord van het zelfstandig werkwoord spelen.

NAAMWOORDELIJK GEZEGDE       
Dit bestaat uit een koppelwerkwoord en een naamwoord (zelfstandig naamwoord  of
bijvoeglijk naamwoord).
De zin beschrijft een toestand!
                                               
De koppelwerkwoorden zijn:
                                               
ZIJN  WORDEN  BLIJVEN  BLIJKEN  LIJKEN  SCHIJNEN HETEN DUNKEN
VOORKOMEN
We spreken van koppelwerkwoorden, omdat ze gekoppeld zijn , dat wil zeggen vastgemaakt
aan een naamwoord
( Het koppel- werkwoord op zich heeft geen betekenis)
Let op de volgende werkwoorden:

Het werkwoord zijn in de betekenis van zich bevinden ergens zijn is een zelfstandig werkwoord.
Hij is in de tuin (is = werkwoordelijk gezegde).
Hij is moe (is moe = naamwoordelijk gezegde).

Het werkwoord worden is soms een koppelwerkwoord, soms is het een hulpwerkwoord.
Hij wordt geplaagd (wordt geplaagd = werkwoordelijk gezegde).
Hij wordt ziek (wordt ziek = naamwoordelijk gezegde).

Wanneer je blijven kunt vervangen door verblijven of ergens blijven, is het een zelfstandig werkwoord.
Gerrit bleef daar (bleef = werkwoordelijk gezegde).
Opa bleef arm (bleef arm = naamwoordelijk gezegde)

Het werkwoord schijnen in de betekenis van licht geven is een zelfstandig werkwoord.
De man schijnt lui (schijnt lui = naamwoordelijk gezegde).
De zon schijnt vandaag (schijnt = werkwoordelijk gezegde).

Het werkwoord lijken in de betekenis van gelijkenlijken op iemand is een zelfstandig werkwoord.
Hij lijkt op zijn vader (lijkt = werkwoordelijk gezegde).
De soldaat lijkt gehoorzaam (lijkt gehoorzaam = naamwoordelijk gezegde).


LIJDEND VOORWERP   
We vinden het lijdend voorwerp in een zin door de vraag te stellen:
WAT ? of WIE? + PERSOONSVORM + ONDERWERP.
                                              
voorbeeld:
Karel vangt een vlinder.
( Karel = onderwerp; vangt = werk- woordelijk gezegde; Wat vangt Karel?: een vlinder = lijdend voorwerp.
Het lijdend voorwerp in een zin vinden we ook door de zin in de lijdende vorm te zetten;

BEDRIJVENDE of ACTIEVE VORM  
Met een zin in de bedrijvende vorm wordt een werking weergegeven:
De slager slacht een koe
(In de bedrijvende vorm staat nooit het hulpwerkwoord worden).

LIJDENDE of PASSIEVE VORM                     
We gebruiken het hulpwerkwoord worden.
( het voltooid deelwoord geworden valt meestal weg uit de zin)
Wanneer we van een bedrijvende zin een lijdende zin maken, krijgen we:

BEDRIJVENDE ZIN:
De slager slacht de koe.
(onderwerp = de slager; slacht = werkwoordelijk gezegde; de koe = lijdend voorwerp)

LIJDENDE ZIN:
De koe wordt door de slager geslacht.
(de koe = onderwerp; wordt geslacht = werkwoordelijk gezegde; door de slager = bijwoordelijke bepaling)

Wat is er gebeurd?

Het lijdend voorwerp van de bedrijvende zin wordt onderwerp van de lijdende zin.
Het onderwerp van de bedrijvende zin wordt bijwoordelijke bepaling van de lijdende zin (met door)
We gebruiken het hulpwerkwoord worden.

BEDRIJVEND         
o.t.t.   
De timmerman bouwt het huis
LIJDEND                 
o.t.t.   
Het huis wordt door de timmerman gebouwd
BEDRIJVEND         
o.v.t.   
De timmerman bouwde het huis.
LIJDEND                 
o.v.t.   
Het huis werd door de timmerman gebouwd.
BEDRIJVEND         
v.t.t.   
De timmerman heeft het huis gebouwd.
LIJDEND                 
v.t.t.   
Het huis is door de timmerman gebouwd (geworden)
BEDRIJVEND         
v.v.t.   
De timmerman had het huis gebouwd.
LIJDEND                 
v.v.t.   
Het huis was door de timmerman gebouwd (geworden)

MEEWERKEND VOORWERP  
Je kunt bij het meewerkend voorwerp AAN of VOOR ervoor zetten, maar je kunt het ook weglaten.
                                              
voorbeeld:
Ik beloofde (aan) hem het boek.
(ik = onderwerp; beloofde = werkwoordelijk gezegde; het boek = lijdend voorwerp; hem = meewerkend voorwerp)

Wij kochten (voor) vader een pijp.
(wij = onderwerp; kochten = werkwoordelijk gezegde; een pijp = lijdend voorwerp; vader = meewerkend voorwerp)

BIJWOORDELIJKE BEPALING
Deze zegt iets van:    
een werkwoord
een bijvoeglijk naamwoord
een bijwoord

voorbeelden:
Hij schrijft mooi.
( hij = onderwerp; schrijft = werkwoordelijk gezegde; mooi = bijwoordelijk bepaling)
Deze man is erg groot.
(deze man = onderwerp; is groot = naamwoordelijk gezegde; erg = bijwoordelijke bepaling)
Zij heeft heel erg mooie ogen.
(zij = onderwerp; heeft = werkwoordelijk gezegde; mooie ogen = lijdend voorwerp;heel erg = bijwoordelijke bepaling)

Er zijn veel soorten bijwoordelijke bepalingen.
De belangrijkste zijn die van TIJD en PLAATS.
(De woordjes NIET en NOOIT zijn altijd bijwoordelijke bepaling).
De vragen die je bij een bijwoordelijke bepaling aan de zin kunt stellen zijn :
WANNEER?  WAAR?  WAARMEE?  WAARVOOR?  WAARBIJ? enz. (alle voorzetsels)
MET WIE?  VOOR WIE?  BIJ WIE?  TEGEN WIE? enz.(alle voorzetsels)

BIJVOEGLIJKE BEPALING     
Deze zegt iets van een zelfstandig naamwoord. Je kunt vragen WELKE? of WAT VOOR EEN?
                                              
voorbeelden:
Hij kwam bij het huis van een oom.
(hij = onderwerp; kwam = werkwoordelijk gezegde; bij het huis van een oom = bij- woordelijke bepaling; van een oom = bijvoeglijke bepaling)
Het huis in Rotterdam wordt spoedig gebouwd.
(het huis in Rotterdam = onderwerp; wordt gebouwd = werkwoordelijk gezegde; spoedig = bijwoordelijke bepaling; in Rotterdam = bijvoeglijke bepaling)


VOORZETSELVOORWERP      
Ook wel genoemd OORZAKELIJK VOORWERP.
Dit zinsdeel volgt op een werkwoord of een werkwoordelijke uitdrukking met een vast voorzetsel.
                                       
voorbeelden:
Hij solliciteerde NAAR EEN BETREKKING.
Hij wendde zich TOT DE BURGEMEESTER.
Hij verlangde NAAR DE VAKANTIE

BEPALING van GESTELDHEID                      
Ook wel genoemd DUBBEL VERBONDEN BEPALING.
           
voorbeeld:
Wij vinden hem geschikt.
( geschikt zegt iets van vinden (hoe vinden?) maar ook iets van hem (de geschikte persoon). Bij deze bijzondere soort bijwoordelijke bepaling vraag je:
HOE?  IN WELKE HOEDANIGHEID?

BIJSTELLING                    
Dit zinsdeel staat midden in de zin tussen komma’s of aan het eind van de zin tussen een
komma en een punt.
Je bedoelt er hetzelfde mee als wat er voor de komma staat.
                                               
voorbeeld:
                                              
Parijs, DE LICHTSTAD VAN EUROPA, ligt in Frankrijk.
Mijn buurman, EEN AARDIGE MAN, is vandaag jarig.

AANGESPROKEN PERSOON   
Meestal wordt dit zinsdeel gevolgd door een komma en staat voorin de zin.
                                       
voorbeeld:
MENEER, kunt u mij zeggen, hoe laat het is?
MEVROUW, u verliest iets!

TAALKUNDIG ONLEDEN

ZELFSTANDIG NAAMWOORD            1  
Je kunt er DE of HET of EEN voor zetten.
Aardrijkskundige namen zijn zelfstandige naamwoorden.
Eigennamen zijn zelfstandige naamwoorden.

We onderscheiden:
ABSTRACTE zelfstandige naamwoorden.
Je kunt ze niet voelen, tasten,enz: zonde, vrede, oorlog,enz.
CONCRETE zelfstandige naamwoorden
Deze kun je wel voelen, tasten, enz.: fles, bord, tafel,enz.
STOFFELIJKE zelfstandige naamwoorden
Ze zijn afgeleid van stoffen: ijzer, tin, olie, enz.

 LIDWOORD                      
DE, HET en EEN zijn lidwoorden. DE en HET noemen we BEPAALD, EEN noemen we ONBEPAALD.
Ook rekenen we DES  en DER tot de lidwoorden.

WERKWOORD                  
Een werkwoord geeft aan wat een mens, dier of ding doet.

Er zijn drie groepen:
ZELFSTANDIGE WERKWOORDEN
HULPWERKWOORDEN
KOPPELWERKWOORDEN

ZELFSTANDIG WERKWOORD          
Het kan als enige werkwoord in de zin staan.
Ik werkte hard
(werkte= zelfstandig werkwoord)
Ik had hard gewerkt
(gewerkt is het voltooid deelwoord van het zelfstandige werkwoord werken)
Ik zal werken
(werken is de infinitief (= hele werkwoord) van het zelfstandig werkwoord werken)

HULPWERKWERKWOORD        
Hulpwerkwoord van TIJD
HEBBEN en ZIJN ( + voltooide deelwoord)
Hulpwerkwoord van de LIJDENDE VORM
 (WORDEN (+ voltooid deelwoord)
Hulpwerkwoorden die altijd een infinitief bij zich hebben (van MODALITEIT of WIJZE)                                    
KUNNEN MOETEN MOGEN WILLEN ZULLEN DURVEN WAGEN

KOPPELWERKWOORD            
Deze werkwoorden vormen het naamwoordelijk gezegde in zinnen die een toestand beschrijven samen met een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord.
                                       
ZIJN  WORDEN  BLIJVEN  BLIJKEN  LIJKEN SCHJNEN  HETEN  DUNKEN  VOORKOMEN

VOORNAAMWOORDEN


PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD           
Het duidt een persoon of iets persoonlijks aan.

Ik mij (me)                 
eerste persoon            
enkelvoud

Jij u jou (je)                
tweede persoon         
enkelvoud

Hij hem                      
derde persoon            
enkelvoud

Zij (ze) haar               
derde persoon            
enkelvoud

Het                            
derde persoon            
enkelvoud

Wij (we) ons              
eerste persoon            
meervoud
                                              
Jullie (je) jullie           
tweede persoon         
meervoud

U
tweede persoon         
meervoud
                                              
Zij (ze) hen hun         
derde persoon            
meervoud

BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD            
Meestal worden ze bijvoeglijke gebruikt.
(staan ze dus voor een zelfstandig naamwoord)
MIJN  JE (JOUW)  ZIJN  HAAR  ONS  UW  JULLIE  HUN
Ook worden ze zelfstandig gebruikt ( de HARE, de ZIJNE, de ONZE, enz.)
Ze hebben dan een lidwoord bij zich.

AANWIJZEND VOORNAAMWOORD            
DEZE  DIE  DIT  DAT  GENE  GINDSE  ZO’N  ZULKE  DEZELFDE  HETZELFDE
           
VRAGEND VOORNAAMWOORD                   
WIE? WAT? WELKE? WAT VOOR EEN?
(N.B. : HOE? - WAAR? - WAAROM? zijn bijwoorden)
       
ONBEPAALD VOORNAAMWOORD
Men, wat, enige, sommige (een paar) EEN (ene)

WEDERKEREND VOORNAAMWOORD      
Ze horen bij het wederkerend werkwoord (bijv. zich vergissen)
       
voorbeeld:
Ik vergis me.
Me-  wederkerend voornaamwoord
Hij haast zich.
Zich- wederkerend voornaamwoord

WEDERKERIG VOORNAAMWOORD           elkaar- elkander
voorbeeld:
De jongens gooiden elkaar met sneeuwballen.
elkaar -  wederkerig voornaamwoord.

BETREKKELIJK VOORNAAMWOORD       
Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt twee zinnen met elkaar en slaat terug op een woord (of woorden) uit de vorige zin.
Dat woord (of die woorden) noemen we het ANTECEDENT.
                                       
voorbeeld:
De man DIE daar loopt, is mijn oom.
die - betrekkelijk voornaamwoord
( de man = ANTECEDENT)
Het kind DAT daar speelt, is mijn broertje.
(het kind = ANTECEDENT)

DAT  DIE  WAARMEE  WAARACHTER  MET WIE ACHTER WIE  VOOR WIE, enz zijn betrekkelijke voornaamwoorden.
WIE is een betrekkelijk voornaamwoord als je kunt lezen: degene die.
WAT is een betrekkelijk voornaamwoord als je kunt lezen: hetgene dat.

BIJWOORD             Het bijwoord zegt iets van:
werkwoorden
bijvoeglijke naamwoorden
bijwoorden

voorbeelden:
Hij schrijft MOOI  
een KEURIG geklede heer
Hij loopt HARD

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD            
Het zegt iets van een zelfstandig naamwoord.
Als het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat, is het deel van het naamwoordelijk gezegde
( Deze man IS OUD)
                                       
voorbeelden:
een MOOIE brief
Dit schilderij is OUD

HOOFDTELWOORD          
bepaald:          2, 3, 60, enz
onbepaald:      enkele, enige, sommige, verscheidene, veel, enz.

RANGTELWOORD             
bepaald          
eerste, tweede, derde, veertigste, enz
onbepaald      
hoeveelste, zoveelste, achterste, middelste, enz.

VOORZETSEL
Veel voorzetsels duiden een plaats aan:
OP IN VOOR ACHTER, enz.
Voorzetsels die voor een zelfstandig naamwoord staan maken daar een bijvoeglijke of
bijwoordelijke bepaling van.

Ik kreeg VAN MIJN OOM een boek
(bijwoorde- lijke bepaling).
Het dak VAN HET HUIS was rood.
(bijvoeg- lijke bepaling)

VOEGWOORD                   
Het verbindt zinnen of zinsdelen aan elkaar. Je kunt ze niet redekundig ontleden.
voorbeelden:
Jan werkt EN Piet zin in de tuin.
Jan OF Piet heeft het gezien.
EN  OF  MAAR  ZODAT  OPDAT  WANT  TOEN  ALS INDIEN  OFSCHOON  HOEWEL
DOORDAT  VOORDAT OMDAT
N. B. :
TOEN kwam hij thuis
( toen = bijwoord)

BIJZINNEN

ENKELVOUDIGE ZIN     
Dit is een zin met een persoonsvorm:
Hij KOMT altijd te laat.
                                               

SAMENGESTELDE ZIN  
Een zin met meerdere persoonsvormen:
Ik WEET niet, of hij KOMT.
De verbindende woorden zijn :
VOEGWOORD  BETREKKELIJK VOORNAAMWOORD BIJWOORD
Elke samengestelde zin heeft tenminste 1 hoofdzin.
Dat is de zin die de kern van de mededeling bevat.
Hoofdzinnen:
Jan is blij, maar Piet is kwaad
( tussen onderwerp en persoonsvorm kan niets staan)
Hoofdzin + bijzin :
Ik hoor niet, wat je zegt.

ONDERWERPZIN             
WAT JE ZEGT, is niet waar

GEZEGDEZIN                   
Hij werd , WAT HIJ WILDE WORDEN

LIJDEND VOORWERPZIN                   
Ik hoor niet, WAT JE ZEGT
       

MEEWERKEND VOORWERPZIN      
Ik geef, (aan) wie het raadt , een prijs.
       


BIJWOORDELIJKE BIJZIN      
Hij komt overal, WAAR JE HEM NIET VERWACHT.  
       

BIJVOEGLIJKE BIJZIN 
De man, MET WIE JE SPRAK, was mijn oom.
        

VOORZETSELVOORWERP      
Hij verlangde naar, WAT HEM BELOOFD WAS.
       

Gisteren
hield ik een vogeltje
in mijn hand
Het ademde
razendsnel.
Wat een tere botjes,
dacht ik,
een kneep en
het is dood.
Een griezelig gevoel.
Ik wil het nooit meer,
een vogeltje
in mijn hand
want
wie weet.

TIJDEN

ONVOLTOOIDE TIJD      
Geen  vorm van HEBBEN of ZIJN + VOLTOOID DEELWOORD in de zin.
tegenwoordige tijd (o.t.t.)                
Ik werk
verleden tijd (o.v.t.)  
Ik werkte

VOLTOOIDE TIJD            
Altijd een vorm van HEBBEN of ZIJN + VOLTOOID DEELWOORD in de zin.
tegenwoordige tijd(v.t.t.)                 
Ik heb gewerkt
verleden tijd(v.v.t.)   
Ik had gewerkt

TOEKOMENDE TIJD      
We gebruiken het werkwoord zullen.
Ik zal werken
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (o.t.t.t.)
Ik zou werken
onvoltooid verleden toekomende tijd (o.v.t.t.)                    
Ik zal hebben gewerkt
voltooid tegenwoordige toekomende tijd (v.t.t.t.)
Ik zou hebben gewerkt
voltooid verleden toekomende tijd (v.v.t.t.)

LIJDENDE VORM
De slager slacht de koe
bedrijvend- o.t.t
De koe wordt door de slager geslacht
lijdend- o.t.t.
De slager heeft de koe geslacht
bedrijvend- v.t.t.                                                                       
De koe is door de slager geslacht (geworden)
lijdend- v.t.t.
De slager zal de koe slachten
bedrijvend- o.t.t.t.                   
De koe zal door de slager geslacht worden
lijdend- o.v.t.t.    
De slager zal de koe geslacht hebben
bedrijvend- v.t.t.t        
De koe zal door de slager geslacht zijn (geworden)
lijdend –v.v.t.t.                                                                                      
De slager zou de koe geslacht hebben
bedrijvend- v.v.t.t.     
De koe zou door de slager geslacht zijn (geworden)
lijdend- v.v.t.t.
SPELLINGSREGELS
SCHEMA VOOR HET VERVOEGEN VAN DE WERKWOORDEN
PERSOONSVORM
GEEN PERSOONSVORM                           
Als het eindigt op een ‘t”-klank:                                                                                
langer maken voor de laatste letter TKFSCHP  anders:                                                                                                                                  Zo kort mogelijk opschrijven
WEL PERSOONSVORM
VERLEDEN                                                                                   TEGENWOORDIGE
TIJD                                                                                                  TIJD
ZWAKKE                             STERKE                                            Ik        stam                                                                         WERKWOORDEN              WERKWOORDEN                          Jij        stam + t                          ik     stam + te of de                    1. klinker veranderen                         hij/zij   stam + t                                                            jij      stam + te of de                       2. Als het eindigt op een ‘t’-klank:    wij       hele w.w.                  hij/zij     stam + te of de                        langer maken voor de laatste             jullie    hele w.w.           wij    stam + te of den         letter (TKFSCHP)                           zij(mv) hele w.w.          jullie  stam + te of den                                                                                                                     zij        stam + ten of den
N.B.                                                                                                  N.B.
Werkwoorden waarvan de laatste lettergreep                                              _Als je/jij (onderwerp)           begint met de hoofdletters uit:                                                         achter de persoonsvorm         “T KoFSCHiP krijgen stam + te(n)                                                           staat:  alleen de stam
_Bij de gebiedende wijs:                                                      alleen de stam (bij          meervoud: stam + t              





OUDE NAAMVALSVORMEN
We vinden ze nog in staande uitdrukkingen.                                                                                                                                                                                                                                                                             
voorbeelden:                                                                            
 langs ’s Heren wegen, aan den lijve ondervinden, ten bedrage van.
De oude vorm DER (tweede naamval) gebruiken we:
bij vrouwelijke zelfstandige naamwoorden:
de schoonheid der natuur; het paleis der koningin.
bij zelfstandige naamwoorden in het meervoud: het geluid der apen:
het gebied der lager landen.
SAMENSTELLING           
Eindigt het meervoud van het eerste woord alleen op en,  dan gebruiken we en: boerenzoon, boevenstreek,
enz.
Kan het meervoud eindigen op -en , maar ook op –es, dan gebruiken we een –e: gedachtespinsel
In staande uitdrukkingen is geen verandering: paddestoel, zonnestelsel,                                        
DEELTEKEN    
We gebruiken het deelteken om een verkeerde uitspraak te vermijden:
reële, oliën, provinciën                                        
Dus:
officieel, maar officiële;
materieel, maar materiële.

Geen deelteken krijgen:                                                              
woorden op –EUM (petroleum)                                              
woorden op –IEN (elektricien)                                                  
woorden op –IING (verfraaiing)                                             
woorden, die afgebroken worden voor de plaats, waar het deelteken zou moeten komen
(ru- ine)               
KOPPELTEKEN   
We gebruiken het koppelteken bij:                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                         
aardrijkskundige namen:
Noord- Holland; Noord- Hollandse
samenstellingen als: luitenant- generaal;
commissie- Van  Aarde
onduidelijke woordbeelden:
gala- avond; zo- even; na-apen
combinaties waarbij een deel van het woord is weggelaten:
in- en uitverkoop
combinaties met letter, cijfers en sommige voorvoegsels: 60- jarige, g- snaar; ex- kampioen

MEERVOUDSVOMING
De meeste zelfstandige naamwoorden krijgen –S of-(E)N:
tafels, fabrieken, lentes
Woorden eindigend op een klinker krijgen -S:
etuis, jockeys, dictees, cadeaus, bureaus,enz.
N.B. woorden eindigend op een heldere medeklinker -A, -I, -O, -U of -Y krijgen ‘S:
thema’s, taxi’s, foto’s.enz.
Woorden eindigend op –IE krijgen -IEEN als de klemtoon op de –IE valt:
 industrieën, sympathieën,enz.
N.B. dus:
leliën, traliën, provinciën, enz.
Woorden eindigend op man krijgen –LUI of, -LIEDEN: timmerman- timmerlui, timmerlieden N.B. :
leenman- leenmannen; Fransman- Fransen; Engelsman- Engelsen
Woorden ontleend aan een vreemde taal behouden meestal het oorspronkelijke meervoud: gymnasia, historici, crises, bases, doses, enz.
Woorden die aan het eind een zwakbeklemtoonde lettergreep hebben, krijgen geen verdubbeling van de slotmedeklinker:
dreumesen, monniken, kieviten,enz.                                                                                                                                                                                     
                                               
EI of IJ?                                
De EI gebruiken we in achtervoegsels als: -HEID, -LEI, -TEIT (veelheid, allerlei, stommiteit)
De IJ gebruiken we in:
Sterke werkwoorden zoals: bijten, rijden, lijden
achtervoegsels als -IJ, -LIJK, -NIJ, -ERIJ
woorden die in sommige streektalen worden uitgesproken als IE: tijd (tied), wijd (wied)                                                                                                         
N.B. : Voor de spelling van woorden met AU en OU zijn geen regels te geven.
Dit geldt ook voor de spelling van woorden met C of K, CC of KK, L of LL, M of MM, e.d.
FONETIEK
 FONETIEK                         
Klankleer (leer van de spraakklanken)                                               
Ons spraakorgaan is te vergelijken met een ouderwetse autohoorn. Deze bestaat uit:
een samendrukbaar luchtreservoir
een tongetje dat door de uitstromende lucht in trilling wordt gebracht.
een aanzetstuk de hoorn                                                        
Bij het spraakorgaan vinden we deze drie bij:
het ademgevend deel: longen met luchtpijp in de borstkas
de stemkast of vibrerend deel: stembanden met strottenhoofd
het aanzetstuk of resonerend deel: de keel-, mond-, en neusholte
KLINKER                            
MONDKLINKERS 
Ze ontstaan vanaf het ogenblik, dat de lucht in de neusholte niet meer deelneemt aan de
resonantie van de klinker.                                                                                
GENASALEERDE KLINKERS.
Ze ontstaan als de afsluiting van de neusholte wordt verbroken en ook de lucht in de neusholte deelneemt aan de algemene trilling.
Ze ontstaan voor de medeklinkers: N, NG, NJ, M ( bijv. in: onaangenaam, aambeeld, onbepaald)
LANGE KLINKERS :
de oe in boer is lang.                        
KORTE KLINKERS:
de oe in boek is kort.
PALATALE KLINKERS:
De tong wordt oomhoog en vooruit gebracht in de richting van het palatum
(harde verhe-melte) voorbeeld: IE                                                                    
MEDIALE KLINKERS:
De tong neemt in de mond een middenpositie in. voorbeeld:
AA                                        
VELARE KLINKERS:
 De tong wordt achteruitgebracht en vooral achteraan opgeheven bij het velum (zachte verhemelte) voorbeeld: OE
OPEN KLINKERS:
De onderkaak daalt, waardoor de mondholte verwijd wordt.
Voorbeeld:
De E van met, de A van Kaas, de A van BAK
GESLOTEN KLINKERS:
De onderkaak rijst, waardoor de mondholte vernauwd wordt.
Voorbeeld: de I van dief, de U van put, de OE van boek
GERONDE KLINKERS voorbeeld:
de UU van tuut, de EU van keus, de OE van moeder, de OO van poot, de O van pot
ONGERONDE KLINKERS
We vinden de voorgaande indelingen terug in de klinkertafel:
KLINKERTAFEL               PALATALE             MEDIALE                 VELARE
                                                ongerond gerond         ongerond gerond         ongerond gerond
open                kies          freule           kaas                             kat            pot
gesloten           Kees         tuut              vader       put                               boek
                                        reus                              moeder                        boot         
TWEEKLANK                    
Ook wel DIFTONG genoemd.
Een samenvoeging van twee klinkers die binnen dezelfde lettergreep geleidelijk in elkaar overgaan.
In het Nederlands heeft de eerste klinker de klemtoon.
Er zijn twee groepen:
STAND- TWEEKLANKEN:
 Het eerste deel is een “gewone” klinker die naar willekeur verlengd kan worden. voorbeelden:
fraai, ai!, mooi, nieuw, leeuw, miauw
GLIJTWEEKLANKEN:
Het eerste en het tweede deel gaan onmerkbaar in elkaar over.
 Het eerste deel kan niet verlengd worden, zonder dat het karakter van de tweeklank verloren gaat. Voorbeelden:
stijl, steil, ruien, huis, kous
MEDEKLINKER               
De ademstroom wordt bij de vorming ergens geheel gestuit of belemmerd.
We onderscheiden MEDEKLINKERS naar de wijze van vorming:
EXPLOSIEVEN                  
De afsluiting van de ademstroom heeft tot gevolg, dat de opgesloten lucht spanning krijgt,
zodat op het ogenblik dat de afsluiting wordt verbroken, men een licht plof (explosie) hoort:
de P van pas, de T van tas, De K van kas, de T bootje, de B van bos, de D van dos, de K van
zakdoek, de W van wie.
SPIRANTEN                       
De afsluiting van de ademstroom is niet volledig, zodat er een hoorbaar geruis ontstaat.
De klanken die zo gevormd worden noemen we SPIRANTEN of GLIJDERS:
de W van murw, de F van troef, de V van even, de S van sneeuw, de J van Jas, de L van later,
de G van vraag.
NASALEN                           
De mond is hermetisch afgesloten, maar de weg tussen keel- en neusholte is vrij.
 De klanken die zo gevormd worden noemen we NASALEN of NEUSKLANKEN:
de M van boom, de M van komfoor, de N van, de N van oranje, de N van bang
We onderscheiden MEDEKLINKERS naar de articulatieplaats:
BILABIALEN                     
Totale afsluiting door twee lippen: P B
LABIODENTALEN           
Afsluiting door lip en tanden: W
DENTALEN                        
Afsluiting door de tongpunt tegen de tanden: T D
PALATALEN                      
Afsluiting door het tongblad tegen het palatum: TJ KJ
VELAREN                           
Afsluiting door de tongrug tegen het velum K
STROTTENHOOFD          
Ook wel genoemd LARYNX.
Luchtpijp met daarop het ringvormig kraakbeen en schildvormig kraakbeen met
tweebekervormige kraakbeentjes van binnen bekleed met slijmvlies.

Dit slijmvlies valt in plooien:
bovenste plooien-      
VALSE STEMBANDEN
onderste plooien-       
WARE STEMBANDEN 
Door de draaiing van de bekervormige kraakbeentjes kunnen de stembanden elkaar naderen of zich van elkaar verwijderen.
 De kleinere of grotere opening tussen de stembanden heet de stemspleet:
Is de stemspleet nauw, dan doet de uitstromende lucht de stembanden trillen: DE STEM
STEM                                    
STEM is het geluid dat ontstaat door trilling van de stembanden.                                                                        
Als de ademstroom nergens wordt belemmerd, behalve tussen de stembanden dan spreken we van KLINKERS.
( Alleen de stand van tong, lippen en huig brengt de verschillen tussen de klinkers aan)
 Als de ademstroom ergens in het spreekkanaal wordt gestuit, dan spreken we van
MEDEKLINKERS.                                      
Bij de MEDEKLINKERS kunnen de stembanden:
WEL trillen:
STEMHEBBENDE MEDEKLINKERS (B- D G  V  W  Z)
NIET trillen:
STEMLOZE MEDEKLINKERS (T K F S CH P)
SANDHIVERSCHIJNSELEN
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          
SANDHI (uit het Sanskriet) betekent VERBINDING.
We bedoelen ermee dat een woord van klank veranderen kan, als het in de zin met andere woorden in verbinding komt.
De F in:
ik geef- is stemloos, maar in:
geef het u- is ze stemhebbend.     
Dat stemhebbend worden van de F noemt men een SANDHIVERSCHIJNSEL ( behorend tot de assimilatie- verschijnselen)                                                                                                                 
voorbeelden:                                                                                   
leef lang- leevlang; ach jongen- ogjongen; ik zoek- iksoek; uit Zeeland- uitseeland

WAT WAS WAS, EER WAS WAS WAS?       
WAS WAS WAS, EER WAS WAS IS!                                   
Kees Stip
Liefdesgedicht
Jij hebt de dingen niet nodig                                                        
om te kunnen zien
De dingen hebben jou nodig                                                                   
om gezien te kunnen worden
K Schippers


SCHRIJFPRODUKTEN
VOLLEDIGHEID               
Kies het juiste adres.                                                                   
Plaats een handtekening onder brieven, artikelen, formulieren (eventueel met de toevoeging
namens…)                                      
Vermeld in brieven PLAATS, DATUM, ADRESSEN AFZENDER en GEADRESSEERDE
zo volledig mogelijk.                                             
Vermeld het juiste telefoonnummer met het netnummer.           
Vul op het formulier uitsluitend in op plaatsen waar dat uitdrukkelijk gevraagd wordt                                                   
Controleer steeds op volledigheid.
DUIDELIJKHEID              
Komt de boodschap duidelijk over bij de ander?
Wat weet die ander?
Wat moet hij weten:
AT? WIE? WAAR? WAN- NEER? WAAROM? en HOE?
De gegevens logisch ordenen.                                                           
De tekst duidelijk indelen. (alinea’s)                                                 
De alinea’s moeten een geheel vormen. (Maak eerst een woordweb                                                                                    
Goede verwijswoorden gebruiken. ( zoals: een aantal mensen dat… en niet een aantal mensen die…)                                       
Vermijd vaagheden.                                                                        
Gebruik zoveel mogelijk woorden die voor een breed publiek toegankelijk zijn.                                                                           
Maak korte zinnen.                                                                          
Vermijd overbodigheden.                                                                 
Let op de leestekens
VERZORGING
Schrijf altijd eerst in het klad. (concentratie op de inhoud)                         
Schrijf daarna in het net. ( concentratie op spelling en           uiterlijke vorm)                                                                                                 
Gebruik de kantlijn.                                                                       
Sla na elke alinea een regel over of gebruik een spatie.                      
Gebruik bij brieven bij voorkeur ongelinieerd papier.                  
Sollicitatiebrieven moeten vaak eigenhandig geschreven worden.                                                                                           
Schrijf bij brieven nooit op de achterkant van het papier, maar pak een nieuw blad.
TAALGEBRUIK                
De toon                                                                             
Vrienden kunnen met je of jij worden aangesproken.
Maak het niet te populair.
Hou het zakelijk.                                                    
De moeilijkheidsgraad                                                        
Besef voor wie wordt geschreven.
De lezer moet het kunnen begrijpen.
Schrijf eenvoudig, logisch.
Gebruik geen moeilijke woorden.
Maak korte zinnen.                                                         
Stijl, zinsbouw, spelling                                                         
Als een zin niet goed loopt, formuleer deze dan anders.
Taalfouten staan slordig.
ZAKELIJKE BRIEF          
AFZENDER (linksboven)
Volledig adres
PLAATS en DATUM
Beide voluit:
dus niet R’ dam 4-4 1992, maar Rotterdam, 4 april 1992
ADDRESSERING:
volledig adres.
bijvoorbeeld:                       
Aan het college van burgemeester en wethouders                
 Afdeling Sportzaken                                                                  
t.a.v. de heer P. van Laren
BETREFT:
Vermeld in het kort waar de brief over gaat.
Bijvoorbeeld:
Sollicitatie- Uw nota nr. 8543&PG- Rioolbelasting.
AANHEF:
Deze hangt af van jouw relatie tot degene aan wie je schrijft:
Geacht heer- Geachte mevrouw, Geachte heer/mevrouw (bij twijfel), Geacht bestuur, Geacht college
KERN:
 Een brief heeft een duidelijke indeling en een duidelijke opzet.
Elke alinea moet over een onderwerp gaan.
 Bijvoorbeeld:
a. aanleiding brief                                                                            
b. uitleg situatie                                                          
c.voorgestelde oplossing                                                                
d. afsluiting
SLOTFORMULE:
Meestal:
Hoogachtend- Met vriendelijke groet(en)
ONDERTEKENING:          
Naam en of handtekening met eventueel je functie of namen wie je schrijft.
BIJLAGE:
Vermeld welke zaken apart meegestuurd worden:
Bijvoorbeeld: levensloop(CV) bij sollicitatie- betalingsbewijzen e.d.
SOLLICITATIE
Vermeld in de openingszin duidelijk en volledig op welke vacature je solliciteert en waar je
die gelezen hebt
(bijvoorbeeld: het Nieuwsblad van het Noorden van 8 januari 1991)
Leg uit waarom je deze baan wilt hebben en geef de redenen waarom je jezelf geschikt acht.
Geef de brief een persoonlijk tintje.
Wees zelfbewust zonder te overdrijven.
Geef in een slotzin bescheiden aan dat je graag wordt uitgenodigd voor een gesprek.
Eindig met:
Hoogachtend- Met vriendelijke groet(en)
Schrijf op een apart blad je curriculum vitae (CV) .
Vermeld daarin overzichtelijk:
Persoonlijke gegevens:
NAAM 
GEBOORTEDATUM  
PLAATS 
ADRES
TELEFOONNUMMER
BURGERLIJKE  STAAT
EVENTUEEL KINDEREN
HOBBY’S
VERENI-GINGSWERK
Opleiding, diploma’s, ervaring
(vakkenpakket en stage)
Referenties:
Personen die informatie over je kunnen geven         
( naam- adres- telefoon en functie)
FORMULIER                      
Lees eerst het formulier door.
Let op de aanwijzingen.            
Ga na, of je je tot iets verplicht door het formulier in te vullen.   
Vul het formulier op de juiste wijze in:                               
Soms doorhalen wat niet van toepassing is:
man/ vrouw    
Soms iets omcirkelen:
ja/ nee                                                 
Soms iets aankruisen:
0 man      0 vrouw
AFFICHE
Verdeel tekst en illustratie zo overzichtelijk mogelijk over het blad                                                                                              
Gebruik bij voorkeur verschillende lettergroottes en of kleuren(overdaad schaadt)                                                           
Controleer de inhoud aan de hand van de 5 W?’s
WIE? WAT? WAAR? WANNEER? WAAROM? en de H(OE?)                    
Vermijd het gebruik van volledige zinnen.
Gebruik steekwoorden
 (Kort en krachtig)
ARTIKEL                            
Stel het onderwerp vast van het artikel.                                        
Formuleer de hoofdgedachte
(Wat vind ik van dit onderwerp?) 
Maak een woordweb om de onderwerpen van de alinea’s te vinden.                                                                                         
Bedenk een pakkende inleiding (anekdote- samenvatting, voorbeeld,enz)                                                                              
Rangschik de onderwerpen van de alinea’s (gebruik eventueel tussenkopjes).                                                                               
Bedenk een afsluitende alinea(samenvatting- conclusie- oproep- dankbetuiging, enz)                                                              
Plaats je handtekening onder het artikel ( eventueel namens wie of wat)  
JAN THIJS JANS DE HAAN

















                                                    VIA DE LINKS KOM JE OP MIJN ANDERE SITES

Site:
DE HANEN
HOUTSNIJWERK en TEKENINGEN
TEKENINGEN

BEELDHOUWWERK
TEKENINGEN
TEKENINGEN


Geen opmerkingen:

Een reactie posten