OVER "KARAKTER" VAN FERDINAND BORDEWIJK


BOEK IN BEELD

In KARAKTER van F. Bordewijk ontmoeten we Joba Katadreuffe, een BOM- moeder avant la lettre. 
Haar strijd om zelfstandig te blijven en de ontwikkeling van haar zoon tegen alle uitdrukking in vormen de kern van het verhaal. 
Een gegeven dat nog steeds, ook na zestig jaar, actueel is.

LEX BARBARORUM

Geef mij een mes.
ik wil deze zwarte zieke plek
uit mijn lichaam wegsnijden.

ik heb mij langzaam recht overeind gezet.

ik heb gehoord, dat ik heb gezegd
in een huiverend, donker beven:iIk erken maar één wet:
leven.

allen, die wegkwijnen aan een verdriet,
verraden het en dat wil ik niet.

H. Marsman

FERDINAND BORDEWIJK
(1884 – 1965)

DE SCHRIJVER


Ferdinand Bordewijk is geboren op 10 oktober 1884 in Amsterdam. 
In 1894 verhuist de familie naar Den Haag. 
Hij studeert rechten in Leiden en wordt in 1913 beëdigd als advocaat in Rotterdam. 
Vanadat jaar tot aan zijn dood 28 april 1965) werk hij aan een advocatenkantoor aan de Boompjes 11 in Rotterdam. 
Dit huis zal later de plaats van handeling worden van Bordewijks meest gelezen roman,Karakter
Schrijven is voor hem altijd een nevenbezigheid geweest. 
Hij debuteert als dichter onder het pseudoniem Ton Ven met de bundel Paddestoelen (1916). 
Als Prozaschrijver maakt hij zijn debuut in 1919 met een bundel Fantastische vertellingen. 
Op deze reeks vertellingen komt een vervolg in 1923 en 1924. 
Het zijn verhalen waaruit blijkt dat Bordewijk ereg geboeid werd door het gruwelijke en het griezelige. 
In die jaren is er echter nauwelijks belangstelling voor zijn fantastisch werk; realistisch en materialistisch proza is meer in de mode.
Een definitieve doorbraak maakt de Bordewijk met drie korte romans: BLOKKEN (1931), KNORRENDE BEESTEN (1933) en BINT (1934). 
Het zijn romans in een meer zakelijke stijl: de zinnen zijn kort en bondig en de gebeurtenissen zijn weergegeven alsof ze geplukt zijn uit een technisch rapport. 
BLOKKEN gaat over een strak geordende, mathematische staat waarin een geheime beweging, groep A, een opstand organiseert om de rechten van het individu in ere teherstellen. 
In KNORRENDE BEESTEN zijn auto’s de hoofdfiguren. 
In BINT beschrijft Bordewijk een klas (de hel”) vol gedrochten; de leerlingen zien eruit als dieren uit de schilderijen van Jerien Bosch, de directeur lijkt een genadeloos slavendrijver, waar hij een soort terreur uitoefent met behulp van een knokploeg van leerlingen. 
Het boek zelf laat in twijfel, of de auteur dit systeem heilzaam of verwerpelijk vindt.
Ion 1936 publiceert Bordewijk ROOD PALEIS, een roman over de ondergang van een bordeel in de laatste jaren van de eeuw. 
Zowel de nadagen van het bordeel als van de eeuw bieden de karakters in dit boek een weinig rooskleurig zicht op de toekomst. 
Twee jaar daarna verschijnt KARAKTER. 
In deze romans beschrijft hij op suggestieve wijze en in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid de ontmenselijking, veroorzaakt door relatie of systeem. 
De personages verworden dikwijls tot nachtmerrieachtige karikaturen. Minder geslaagd is het werk APOLLYON 1941). Clandestien verscheen in 1944 VERBRANDE ERVEN, onder de schuilnamen Emile Mandeau.
Na de oorlog is de stijl van Bordewijk minder zakelijk. 
Een aantal belangrijke romans uit deze periode zijn EIKEN VAN DODONA 91946), een roman over twee kunstenaars: een musicus en een schilder, VEUVE VESUVIUS (1946, NOORDERLICHT (1948), de huwelijksroman HET DOOPVONT (1951) en BLOESEMTAK (1955), een roman van de laster. 
DE AKTENTAS verschijnt in 1948 en TIJDING VAN  VER, over ouderdom en doodsmotieven in 1961.De VERZAMELDE VERHALEN van Bordewijk (vier delen) verschijnen tussen 1984 en 1986. 
Zijn laatste roman, DE COLBERTONS, verschijnt een dag voor zijn dood in 1965.
Bordewijk kreeg in 1954 de P.C. Hooftprijs en in 1957 de Constantijn Huygensprijs.



FERDINAND BORDEWIJK

KARAKTER

Uitgeverij: Nijgh & Van Ditmar
’s Gravenhage, 1938

A Sadder and a wiser man
He rose the morrow morn

         S. T. Coleridge


INHOUD

Jacob Willem Katadreuffe wordt geboren in Rotterdam rond het jaar 1906 als kind van de achttienjarige dienstbode Jacoba Katadreuffe, genoemd Joba en de deurwaarder Dreverhaven (achter in de dertig). 
De verwekking geschiedt op een moment dat hij na een mislukte zaak bezwijkt voor haar onschuldige schoonheid en zij voor zijn kracht en ze wordt door haar niet ervaren als een overweldiging. 
Eenmaal in verwachting deelt ze dit mee en kondigt haar vertrek aan. 
Hij denkt dat ze wel bijdraait, maar dat is niet het geval. 
Ze verhuurt zich als werkster, bespreekt een kraamzaal en ondergaat bij de bevalling een operatie waardoor zij in versneld tempo verwelkt. 
Van haar kind zegt ze dat het geen vader heeft,
Tot zes keer tor stuurt Dreverhaven haar een brief met een huwelijksaanzoek die ze steeds weigert. 
Ook stuurt ze twaalf postwissels van elk vijftig gulden maandelijks terug. 
Ze heeft wel gezegevierd, maar neemt zich sindsdien kwalijk dat ze een vrouw is.  
(Ze zijn alleen maar geschikt om kinderen in de wereld te schoppen.) 
Deze zelfde minachting speelt ook een rol als ze een huwelijksaanzoek afwijst van de bokschipper Harm Knol Hein. 
De eerste wereldoorlog is voor haar een zwarte periode, waarin ze besluit te verhuizen, omdat ze vreest dat jeugdcriminaliteit in de buurt een verkeerde uitwerking zal hebben op haar zoon.
Ze maakt een handwerk van een partij wol met een opvallende groene kleur en weet dit te verkopen in een kunstnijverheidszaak. 
Voortaan bestaat ze van deze winkel en een commensaal, de machinebank-
werker Jan Maan met wie haar zoon Jacob voor altijd bevriend raakt.
Na de lagere school heft Jacob tien ambachten en dertig patroons, daarna zit hij zes maanden zonder werk en studeert in tweedehands gekochte boeken met o.m. een Duits lexicon, waaraan de laatste delen ontbreken. 
Dit tot ergernis van zijn moeder die vindt dat hij zijn eigen weg moet zoeken. Tot zijn eenentwintigste werkt hij met enig plezier in een boekwinkel, omdat hij hier te hooi en te gras zijn kennis kan vergroten. 
Pas in die periode vraagt hij zijn moeder waarom zijn vader niet voor hen gezorgd heeft. 
Haar antwoord is, dat ze dat niet wilde.
In Den Haag kan Jacob een sigarenzaak overnemen voor driehonderd gulden. Het geld leent hij bij een woekerbankje, de Maatschappij voor Volkscrediet. Hij heeft niet in de gaten dat het lenen zo gemakkelijk gaat, omdat zijn vader er de eigenaar van is. 
Vijf maanden houdt hij het vol en leeft hij op zijn voorraad. 
Dan trekt hij weer bij zijn moeder in. 
De Maatschappij voor Volkscrediet vraagt zijn faillissement aan. 
Steeds reageert zijn moeder laconiek in de trant van “Je doe maar”.
De curator Mr. De Gankelaar komt op bezoek samen met de deurwaarder Dreverhaven om Jacobs bezittingen te inventariseren. 
Op slag herkent Joba en hem de vader van haar zoon die ze nooit weer heeft gezien. 
Ze voelt iets van trots, hoewel ze weet dat Dreverhaven als deurwaarder bekend staat als een beul in wiens handen haar zoon nu ook is gevallen.
Jacob krijgt een uitnodiging om te verschijnen bij De Gankelaar, zijn curator, werkzaam aan het advocatenkantoor van Mr. Stroomkoning. 
Omdat hij iets te vroeg arriveert, neemt hij het gebouw en de omgeving in zich op en krijgt het visioen van de zes zonnen aan de gevel van het kantoor, waarvan de zesde zon zijn naam draagt. 
Hij besluit, dat hij op dit kantoor op een laag niveau wil beginnen, weg van zijn moeder. 
Hij maakt Jan Maan, die zich aangetrokken voelt tot het communisme en met wie hij uit pure belangstelling wel eens vergaderingen bezoekt, deelgenoot van zijn plannen.
Het faillissement wordt opgeheven wegens gebrek aan inkomsten en Mr. De Gankelaar die geïnteresseerd is geraakt in Jacob weet hem een aanstelling te bezorgen als klerk aan het advocatenkantoor. 
Op het kantoor maakt hij snel vorderingen. 
Alleen voor juffrouw Te George moet hij wel eens het veld ruimen wegens gebrek aan kennis van de vreemde talen. 
Een enkele maal ontmoet hij op het kantoor zijn vader die hem niet laat merken of hij hem (her)kent. 
Wel vindt hij het briefje van de inventarisatie van zijn spullen dat zijn vader heeft geschreven. 
Als aandenken neemt hij het mee naar zijn kamer. 
De nieuwsgierigheid naar zijn vader kan hij niet bevredigen bij zijn moeder, maar wel op het kantoor waar hij hoort dat Dreverhaven aan het kantoor een goede cliënt heeft nadat hij Stroomkoning terzijde heeft gestaan bij het inklaren van een belangrijke vergadering.
Dit wekt de eerzucht van Katadreuffe om zijn vader te evenaren en voorbij te streven. 
Hij begint te studeren voor zijn staatsexamen. 
Hij heeft het zo druk dat hij niet in de gaten heeft dat juffrouw Sibculo van het kantoor verliefd op hem is. 
De gezondheid van zijn moeder gaat achteruit. 
Ze lijdt aan tuberculose en ook haar creativiteit verslijt, vooral ook omdat de groene wol is opgeraakt. 
De enige uitjes die hij heeft, bestaan uit bezoeken met Jan Maan aan een natuurstrand bij Waalhaven. 
Hij ontvangt bericht dat zijn faillissement opnieuw is aangevraagd. 
Van De Gankelaar hoort hij dat zijn vader de eigenaar is van de Maatschappij van Volkscrediet, waar hij nog steeds een schuld heeft uitstaan. 
Een aanbod van De Gankelaar om hem te helpen wijst hij van de hand, zoals zijn moeder dat ook steeds deed. 
Hij besluit zijn vader te bezoeken die, naarmate hij ouder wordt, steeds harder en onverschilliger optreedt en beseft dat een mes in zijn rug wel eens zijn lot kan zijn. 
Dreverhaven reageert op de komst van zijn zoon met het woord ”En!” 
Dat maakt Jacob woedend. 
Hij verwijt hem een onmens te zijn, waarop zijn vader antwoordt, dat hij een debiteur is. 
Dan gooit Katadreuffe alles eruit over zijn moeder, zijn bastaardschap, zijn faillissement. 
Dreverhaven laat hem een schuldbekentenis tekenen van achthonderd gulden en deelt mee beslag te leggen op zijn salaris. 
Hij schuift zijn zoon een dolkmes toe, dat door Jacob in blinde woede in het tafelblad wordt gestoten.
Beschaamd rent hij weg; bijna was hij een vadermoordenaar geweest. 
Op kantoor zoekt hij steun en krijgt hij een salarisverhoging. 
Ook weet De Gankelaar de tweedehands boeken van Katadreuffe te behouden door ervoor te betalen uit eigen zak, maar hij verzwijgt dat. 
Het faillissement gaat Jacob niet in de koude kleren zitten. 
Hij verdenkt zich van slaapwandelen en ook juffrouw Te George wijst hem erop dat hij te hard werkt en er slecht uitziet. 
Hij nodigt haar uit zijn kamer te zien, maar het contact blijft steken bij het uitwisselen van enkel persoonlijke gegevens. 
Het faillissement wordt afgewikkeld. 
Voor de tweede keer bezoekt hij zijn vader om een lening af te sluiten voor privélessen voor zijn staatsexamen. 
Dreverhaven vraagt waarom hij wil lenen van een woekeraar. 
Katadreuffe zegt zijn vader te willen trotseren; het tegen hem op te willen nemen. 
De lening wordt afgesloten met de opmerking van zijn vader dat vandaag lenen kan betekenen, morgen de nek breken.
De studie wil wel vlotten, maar Jacob begint tekenen van vermoeidheid te vertonen. 
Onder de vrouwen maakt hij zijn eerste slachtoffer, Het dienstmeisje van Graanoogst, de concierge bij wie hij een kamer huurt, neemt ontslag, omdat haar liefde door hem niet wordt beantwoord.
Op een dag vraagt hij juffrouw Te George of hij de vergaderzaal mag zien. 
Hij heeft nu het besluit genomen dat hij advocaat wil worden. 
Die avond al heeft hij spijt van het verzoek.
Voor hem telt maar een doel en dat doel is niet een vrouw. 
Op het kantoor komt een verduistering aan het licht. 
Rentenstein, de chef van de klerken, wordt ontslagen en Katadreuffe wordt aangesteld als zijn opvolger. 
Hij accepteert, maar wil niet officiëel benoemd worden en verzoekt om uitbetaling van een salaris, waarvan hij zelf vindt dat hij het waard is en dat lager is dan het hem gebodene. 
Hij kan nog steeds geen geschenken aannemen.
De combinatie van studie en werk maakt, dat hij leeft op zijn zenuwen. 
Zijn relatie met juffrouw Te George baart hem zorgen, nu ze gemerkt moet hebben dat ze hem niet onverschillig laat, Juffrouw Sibculo die ook al geruime tijd verliefd is, probeert als laatste wanhoopspoging de aankondiging van een verloving die ze met een huilbui gepaard laat gaan. 
Bij de rechtbank blijkt dat de faillissementsaanvraag ook gebaseerd is op een schuld aan de Gankelaar die betaald heeft voor het behoud van Katadreuffes boeken. 
Katadreuffe wil niet dat de schenking van De Gankelaar als zodanig wordt uitgelegd en verklaart zich schuldig. 
Die avond bezoekt hij voor de derde keer zijn vader in een schemertoestand en deelt hem mee dat het faillissement niet doorgaat, wat hij als een overwinning beschouwt op Dreverhaven.
Zwijgend biedt Dreverhaven hem een dolkmes aan dat Katadreuffe laat vallen tussen de spijlen van een waterrooster. 
Hij vraagt zijn vader beslag te leggen op zijn salaris om de schuld af te betalen.
Het is feest op kantoor als hij slaagt voor zijn staatsexamen. 
Na afloop komt hij tegenover juffrouw Te George te staan. 
Hij voelt een stroom tussen hen heen en weer gaan, maar er is ook een wand van staal. 
De volgende dag meldt hij zich ziek en na verloop van tijd volgt een ontslagbrief.
Stroomkoning probeert haar over te halen terug te komen, maar zijn vrouw maakt hem duidelijk dat het gaat om een onbeantwoorde liefde. 
Katadreuffe neemt voor het eerst vakantie, slaapt veel en denkt aan Lorna te George. 
Hij besluit dat hij geen man voor het huwelijk is. De gedachte aan de overwinning op zijn vader geeft hem nieuwe energie. 
De bokschipper Harm Knol Hein doet nog een poging Joba over te halen met hem te trouwen, maar ze is niet van mening verandert. 
De economische malaise doet zijn intrede. 
Met verdriet neemt Katadreuffe afscheid van De Gankelaat in wie hij zijn beschermer ziet.
In de zomer slaagt hij voor zijn kandidaatsexamen rechten. 
De gezondheid van zijn moeder gaat achteruit. In de herfst krijgt ze bezoek van Dreverhaven. 
Hij wil de trouwdag bepalen.
Ze weigert zijn aanzoek en wil alleen weten waarom hij zijn zoon zo achtervolgt. 
Dreverhaven vindt dat het de enige manier is om hem groot te maken. 
Hij reageert op haar afwijzing met de belofte het hun zoon Jacob nog moeilijker te maken. 
Voor beiden is er geen middenweg. 
Zij trouwt niet, omdat ze zichzelf de bastaard niet kan vergeven. 
Hij had zijn zoon willen herkennen, als zij had willen trouwen.
Dreverhaven lokt een straatoproer uit als hij zonder noemenswaardige aanleiding huurders uit zijn panden laat zetten, maar brengt het er levend af. 
Op kantoor hoort Katadreuffe dat Lorna te George getrouwd is. 
Katadreuffe laat zich door dit nieuws niet van zijn studie af te houden en slaagt voor zijn doctoraal rechten. 
Op een tochtje door de haven ontmoet hij Lorna te George met een kind. Katadreuffe spreekt zich tegenover haar uit en zegt dat hij nooit met iemand anders zal trouwen. 
Ze spreken of elkaar alleen bij toeval te ontmoeten. 
Zijn moeder gooit hem voor de voeten dat hij een ezel is geweest.
Katadreuffe ontvangt bericht van de orde van advocaten. 
Er is bezwaar ingediend tegen zijn toelating als advocaat. 
Hij is een onecht kind, is procureursklerk, is de communistische beginselen toegedaan en is tweemaal failliet geweest. 
Hij weet dat zijn vader hier ook achter zit en kan zich met succes verdedigen. Hij bezoekt hem voor een laatste afrekening en deelt hem mee hem niet te erkennen als vader, omdat hij hem alleen maar heeft tegengewerkt. 
Zijn vader reageert alleen met de woorden: 
“Of meegewerkt”. 
Deze woorden spoken door zijn hoofd als hij thuiskomt, waar zijn moeder lang wegblijft.
Hij vindt een boekje van de Spaarbank en ontdekt dat zijn moeder al zijn betalingen heeft hem opgespaard en hem nalaat. 
Dan realiseert hij zich dat er vier mensen in zijn leven zijn, van wie hij zijn vader ziet als een boom, en hij ziet zich met een bijl die teakboom in de tropische rimboe, een duistere uithoek van zijn hart, vellen. 
Tegen Jan Maan zegt hij iets te zijn vergeten en dat hij over een half uur terug is. 
Op de trap komt hij niemand tegen en hij trekt de voordeur in het slot.

NIEUWE ZAKELIJKHEID

In de Literatuurgeschiedenis wordt Bordewijk consequent ingedeeld bij de Nieuwe Zakelijkheid. 
Dit was een richting in de kunst in de eerste decennia van de twintigste eeuw. In tegenstelling tot het expressionisme, waar het in feite een reactie op was, streefden de vertegenwoordigers van de Nieuwe Zakelijkheid naar een objectief realisme. 
Tegenwoordig kennen we de stroming vooral nog door de architectuur. 
De architecten wilden de vorm van een bouwwerk volledig doen bepalen door de functie.
Enkele Nederlandse architecten die tot de Nieuwe Zakelijkheid behoorden, waren Oud, Berlage, Brinkman en Van der Vlugt. 
In de laatste twee bouwden de Van Nelle- fabriek in Rotterdam in de ijd waarin KARAKTER speelt.
In de literatuur was Bordewijk de belangrijkste vertegenwoordiger van de Nieuw Zakelijkheid in Nederland, in België was dat Gerard Walschap.
KARAKTER en BINT worden als de twee meesterwerken van Bordewijk gezien. 
KARAKTER werd over het algemeen lovend besproken. 
Alleen Menno ter Braak vond het boek wat tegenvallen. 
In het blad De Vrijheid verscheen in 1928 een feuilleton onder de titel DREVERHAVEN EN KATADREUFFE. 
Deze novelle kan worden beschouwd als een eerste opzet van de roman KARAKTER, en is later afzonderlijk uitgegeven.

STIJL

KARAKTER is geschreven in een bondige, directe stijl, die in overeenstemming is met de zakelijkheid die de hoofdlijn is in het gedrag van Katadreuffe. 
De zinnen zijn kort, vooral in de meestal fragmentarische dialogen. 
Het woordgebruik is hiermee in overeenstemming en ademt de sfeer van een zakelijke, industriële samenleving. 
Alleen wanneer twintigste eeuwse taferelen direct worden beschreven, ontstaat er een soms merkwaardige poëtisch beeldspraak, bijvoorbeeld: 
“als roerdompen langst het moeras staken de hefkranen aan de kaden hun snavels schuins omhoog…..”

Opvallend zijn ook de namen die soms directe beeldspraak inhouden (Jan Maan), soms op associatieve manier een karaktertrek oproepen (Dreverhaven), De Gankelaar), en altijd een duistere conflictueuze klank lijken te hebben, die misschien uittbeeldt dat de mens niet werkelijk is te voegen in de rechtlijnige kaders die personages uit Bordewijks boeken vaak zichzelf trachten te scheppen.

Talloos zijn de vooruitwijzingen in het boek. Katadreuffe, zo schrijft Bordewijk, verbaast zich er niet over dat hij zo gemakkelijk een lening kan sluiten. 
“Later toen hij meer van de wereld wist, verwonderde hij zich over die vlotheid, nog later, toen hij er achter kwam wie de eigenaar van de bank was, weer niet.” 
De lezer weet dan al, dat de bank van Dreverhaven is en dat verder in het verhaal dat er consequenties zal hebben voor de gebeurtenissen.
Een prachtig voorbeeld van een vooruitwijzing vinden we in het visioen van de zes zonnen aan de gevel van het advocatenkantoor, waarvan de schrijver pas later onthult dat de zesde zon het naambordje van Katadreuffe moet voorstellen, werkend als zesde advocaat aan het kantoor.
Het taalgebruik benadert in tegenstelling met bijvoorbeeld de harde gewapend-betontaal van BINT, de gewone spreektaal. 
Dit afgezien van de zonderlinge namen. Ook de figuren en situaties zijn breedvoeriger beschreven.”

THEMATIEK

Gaat KARAKTER over ambitie en doorzettingsvermogen? Is het een verhaal over verdriet en doodsverachting? 
Of is , gekscherend, het juist de eerste Nederlandse roman waarin een bewust ongehuwde moeder wordt opgevoerd. 
(Maarten ’t Hart)? 
Juist die verschillende interpretaties maken het boek interessant. 
Arjan Peters (recensent van De Volkskrant): 
“De combinatie van de hardhandige stijl met de robuustheid van het onderwerp, maakt het boek bijzonder. Bordewijk zinspeelde al op de verschrikkingen van een moderne tijd, waarin het individu geheel opgaat in het collectief. 
Opmerkelijk is dat hij nergens sentimenteel wordt, of rabiaat de nieuwe tijd aanvalt. 
Hij heeft plezier in het schetsen van surrealistische trekken. 
En in KARAKTER merk je dat hij met haast sadistisch genoegen de kille ambitie van de zoon neerzet. 
Bordewijk had op een agressieve manier plezier in het ingrijpen in de levens van zijn personages. 
Namens als Katadreuffe, en vooral Dreverhaven boezemen bij voorbaat angst in”
Willem Frederik Hermans die Bordewijk bewonderde noemt hem “de fluwelen duivel”.
Bordewijk zag er keurig uit en sprak zeer vormelijk, maar van binnen broeide er van alles. 
Hij lost geen raadsels op, maar laat juist merken dat kwaad en onheil niet te bezweren zijn.”
KARAKTER is ook te kenschetsen als de roman van de ambivalente gevoelens. 
In alle relaties zit het dubbele van gevoelens die omslaan in het tegendeel.

RELATIES HOOFDFIGUREN

JACOBA  KATADREUFFE- DREVERAVEN- JACOB KATA- DREUFFE- JAN MAAN- LORNA TE GEORGE

JOBA KATADREUFFE

Het begint al met de verwekking van Joba’s zoon. 
“Wat haar gebeurde was op de grens van een overweldiging, het was het niet geheel en zij beschouwde het ook niet zo”. 
Haar operatre maakt dat ze snel verwelkt. 
Er blijft alleen de felle, ernstige rasblik gered uit de ruïne van haar jeugd. 
Haar koppigheid verbiedt haar “de geringste gunst te vragen, zelfs niet het vertonen van haar eigen welp”. 
Pas op de derde dag ziet ze Jacob voor het eerst. 
Dezelfde koppigheid maakt haar winnares in het duel met Dreverhaven. 
Zes huwelijksaanzoeken en twaalf postwissel stuurt ze terug met de mededeling: 
“Wordt altijd geweigerd”. 
"Ze had gewonnen, maar voldoening gaf het niet”. 
Daar hield ze een trotse haat van over tegen haar geslacht in het algemeen. 
Zij nam zich kwalijk dat ze een vrouw was en daar kon ze bij tijden op ruwe wijze uiting aan geven: 
“Wij wijven zijn net genoeg om kinderen in de wereld te schoppen, anders niks”. 
Haar reactie op het huwelijksaanzoek van de bokschipper Harm Knol Hein is: “Zij is een oud lijk en hij een gezonde vent”. 
“Ook in deze weigering zat de minachting voor zichzelf, voor het vrouwelijk geslacht opgesloten”. 
Koppigheid toont ze ook aan haar zoon als hij commentaar vraagt op het gedrag van zijn vader: 
“Hij had toch voor jou en mij kunnen zorgen". 
Haar antwoord is: 
“Ja, maar ik wou niet”. 
”Dreverhaven en de vrouw waren stugge naturen die hun belangstelling verbergen, altijd ververgen”.
De koppigheid richting Dreverhaven slaat naar haar zoon om in laconieke (?) reacties. 
Bij de eerste lening die Jacob sluit voor de sigarenzaak is haar reactie: 
“Je doe maar”. 
Precies zo reageert ze als zijn faillissement wordt aangevraagd: 
“Je doe maar”. 
“Hij moest er zelf komen, zij had ook gemoeten”. 
Het is een gespeelde onverschilligheid die gevoed wordt door koppigheid.
Na jaren volgt de eerste ontmoeting met Dreverhaven die de inventaris komt opmaken van Jacobs bezittingen. 
“Ze voelde zich spierwit worden”. 
“Ze had hem in een fractie van een seconde getaxeerd, een oud man, maar een gezond man, een geducht man. 
En iets van fierheid stond in haar op dat haar verleider deze man was geweest en geen ander”.
“Zij wist wel wie Dreverhaven was, een deurwaarder, nu ja, maar tevens een beul voor alle schuldenaars die hem in handen vielen”, en over zijn eeuwige hoed: 
“Zij voelde dat Dreverhaven een man was om zich nog niet voor God te ontdekken, slechts voor de Wet”.

JACOB KATADREUFFE

Bij het advocatenkantoor van Stroomkoning heeft Jacob een belangrijke ervaring: 
“Toen stond er in Katadreuffe iets op. 
Het ware was niet een klein winkeliertje worden, het was dit. 
Al wat hij wist, was niets, want het leidde niet tot dit. 
Heel precies wist hij twee dingen: laag beginnen, weg van zijn moeder. 
Deze twee dingen hoorden volstrekt bij elkaar”; “ze pasten niet samen”. 
“Nu ging hij dan een eigen weg, hij wou en zij wou. 
En hij wou in dit huis”. 
Ook zijn eerste ontmoeting met zijn vader maakte een diepe indruk: 
“Dit was dus zijn vader”.
”Ja, dat zag je zo, een kerel van een beest”.

JAN MAAN, HET COMMUNISME EN DE WERELD VAN JACOB KATADREUFFE

Ook de houding van moeder en zoon ten opzichte van Jan Maan met zijn communistische sympathieën. 
Joba begrijpt niet dat hij zich aangetrokken voelt tot “zo’n janhagelpartij”, maar heeft er verder geen moeite mee, omdat “hij een beste kerel blijft”. 
Jacob toont wel belangstelling door met Jan Maan vergaderingen te bezoeken, maar “kan de staatkunde niet losmaken van zijn persoonlijk geval. 
Zijn eerzucht zou zich nog met een partijschap hebben verdragen, maar niet zijn materialisme”.
Gedrieën bezoeken ze filmvoorstellingen uit de communistische hoek die ze ook met elkaar bespreken, maar het is alsof Bordewijk het communisme gebruikt om des te duidelijker de kille, “survival of the fittest”- maatschappij van Katadreuffe te schilderen: hij ervaart de overgang naar het advocatenkantoor als het komen in een nieuwe wereld, uit de oude wereld. “Hij vond het onbillijk dat dit naast elkaar bestond. 
Alles kwam tenslotte uit het volk voort, waarom konden daar telkens weer slechts enkelingen zijn die omhoog klommen? 
Een troost was het dat zijn eindelijk weer ondergingen, zo niet zelf, dan in hun nazaten, een troost ook dat hij tot de klimmers behoorde”. 
De Gankelaar is het symbool van hen die weer ondergaan. 
Dankzij zijn geboorte behoort hij tot de nieuwe wereld en is hij gedoemd onder te gaan. 
Jacob voelt een afgunst dat zijn vader reeds zo heeft geschitterd, en dat hij nog maar aan het begin staat. 
Maar het wekt ook zijn eerzucht die man opzij te komen, voorbij te streven.

LORNA TE GEORGE

De eerste ontmoeting met Lorna te George is al direct raak: 
“Hij zette deze ontmoeting dadelijk weer uit zijn gedachten. 
Hij merkte snel op, maar bezat naast deze gave die andere van onder alle omstandigheden zijn doel duidelijk in het oog te houden”. 
Vanaf het begin zijn zijn gevoelens voor haar ambivalent. 
Hij voelt zich duidelijk tot haar aangetrokken, maar ziet haar tegelijk als een barrière op zijn weg in de nieuw wereld.

KATADREUFFE en DREVERHAVEN

Belangrijk voor hem is het briefje van zijn vader waarop zijn inventaris is beschreven: 
“Het briefje sprong naar voren als iets dat barstte van het leven”, “Hij werd zich ervan bewust welk een ontzaglijk suggestieve kracht kan liggen in een handschrift”. 
“Nooit had hij iets van zijn vader bezeten”. 
“Het kon hem geen snars schelen dat hij een bastaard was. 
Als hij in de maatschappij slaagde was de eer des te groter”.

DE GANKELAAR EXPONENT VAN HET VERGANKELIJKE?

De Gankelaar, de gearriveerde is letterlijk zijn tegenpool. Hij gaat prat op zijn inertie: 
“Het wordt pas aardig om te luieren, als anderen werken. Dus luier ik vooral op werkdagen”. 
“Maar ik ben maar met een belangstelling geboren: de Mens. We zien nooit mensen, maar facetten van mensen”.
“Katadreuffe begreep toe, dat men terecht sprak van de grauwe massa, dat het individuele eerst waarlijk begon hij de bevoorrechte standen. 
Hun was de gelegenheid gegeven tot uitgroeien, en zij groeiden allen in een eigen richting. 
Veel weten was enorm uitgroeien, was duizenden facetten vertonen”. 
“Hij voelde dat hij nog een karakter in wording was, hij onderging een latere groei naar de volwassenheid, een compleet karakter was hij nog bij lange na niet. 
Een van zijn deugden was te willen leren, waar hij kon, maar nooit kritiekloos te aanvaarden. 
Het mensbegrip van De Gankelaar was van toepassing op alle begrippen:
“Al ik spreek van een tafel dan bedoel ik wat anders dan wanneer “zij” spreekt van een tafel. 
Wanneer je het goed beschouwt dan praten alle mensen langs elkaar heen. 
Zo ving hij aan zelf te denken en te oordelen”.

KATADREUFFE en JOBA

De verhouding met zijn moeder verbetert als hij uit huis is: 
“Ze had hem thans voorgoed van zich afgeslingerd, zo hoorde het, het zat in de natuur van een moeder om afstand te doen”. 
Op zijn vertrek had ze deze keer gereageerd met: 
“Zo”. 
“Een paar woorden erbij waren hem liever geweest” “de oude tegenstelling herrees, het gevolg van de stugheid van hun karakters, ondanks zo velerlei overeenkomst, juist door zo veel overeenkomst”. 
Op zijn studie voor het staatsexamen reageert ze met: 
“Van je vader heb ik nooit iets willen aannemen, geen trouwen en geen cent”. “Je hebt een goeie kop Jacob, daar mag je God wel dankbaar voor zijn”.

KATADREUFFE TROUW AAN ZIJN ACHTERBAN

Ambivalent is ook Jacobs houding tegenover anderen. 
Hij begrijpt niet dat Jan Maan zich niet verder ontwikkelt, maar blijft hem als vriend beschouwen. 
Met hem bezoekt hij regelmatig een natuurstrand: 
“Hier lag hij behaaglijk, tussen het volk, het bleef van hem, het lag niet in zijn aard het nooit te verloochenen”. 
Hetzelfde motief keert terug bij zijn opvolging van Rentenstein als chef der klerken. 
Hij wil deze benoeming niet officieel bevestigd hebben. 
Hij wil een onderdeel blijven van de groep en er niet boven geplaatst worden.

DREVERHAVEN EN KATADREUFFE

Naarmate het conflict met zijn vader het hoogtepunt nadert, wordt deze ook duidelijker neergezet: 
“Hij had de ziel van een speculant, hij kon het gokken niet laten”. 
Hij had de ziel van een vrek die meent dat hij door zich te ontkleden zichzelf besteelt”. 
“Naarmate de jaren verstrijken maakt zich een levensmoeheid van hem meester die zich bij zijn sterke natuur uit in onverschilligheid”. 
“Het mes in de rug was iets dat hij mogelijk achtte, zonder dat hij enige voorzorgen nam. 
Hij voelde het aankomen, hij wist niet of hij het verlangde of niet, maar in elk geval, daarnaast, liet het hem diep onverschillig.” 
”Zijn kantoor was voor hem gebouwd”. 
“…..het stond in een blok baksteen om hem, zonder hem had het geen ziel”. Zijn reactie op het eerste bezoek van zijn zoon is: 
“En”…….”een woord dat een verhouding tot in de fijnste finesses bepaalde, dat zwaar geladen was met historie, dat werd uitgezegd met de stem vaneen caesar”. 
Zijn vader zit daar “als het ware uitnodigend tot de geweldpleging op zijn persoon. 
Mes of kogel van een tot razernij gebrachte debiteur kon dit doel onmogelijk missen”.
Katadreuffe voelt zich belachelijk: 
“Als een idioot, als een zuigeling had hij gedacht dat die man zich zou laten vermurwen”. 
“Voor de vader bestond slechts de schuldenaar”. 
“Toen rees de woede uit de duisternis van zijn bloed tot de volle hoogte. 
Want het ontzag, de angst zelfs voor de vader heeft grenzen. 
In de uiterste gevallen haat het kind of heeft lief”. 
Hij moet een schuldbekentenis tekenen: 
“Is dat uw bedoeling? 
Me nu opnieuw lenen om me later des te beter te kunnen worgen?” ook in dit geval is het niet de trots zijn vader te hebben tegengesproken die overheerst maar de schaamte voor zijn houding, want “toorn imponeert, woede compromitteert”.

KATADREUFFE EN LORNA TE GEORGE

Een uiting van bezorgdheid van Lorna te George maakt dat hij haar uitnodigt op zijn kamer: 
“Ze had hem al lang opgemerkt, met die raadselachtige gave van de vrouw om de man te peilen. 
De man is ontleed tot het been, voordat hij zelfs maar beseft dat er naar hem gekeken is”. 
“ook hij haar die eerste dag opgemerkt, gekeken als een man, haar uiterlijk gezien van hoofd tot voeten. 
En toen had hij dit alles weer uit zijn gedachten gezet, gedreven door een zwakke, zonderlinge angst. 
Die angst voelde hij thans opnieuw, hij werd gedreven door iets duisters, het was tevens onmiskenbaar aangenaam”.

KATADREUFFE EN DREVERHAVEN

Het tweede bezoek van zijn zoon wordt door Dreverhaven gezien als “rossig”. “Hij zocht de leeuw in zijn hol”. 
“Hij voelde zich met hem verbonden in het heimelijkst en kostbaarst dat hij bezat: het bloed. 
Maar het bloed stelt ook veel raadselachtige problemen, er kwam onwil in hem op”. 
Ambivalente ten top: 
“Bedenk wel dat als ik je vandaag leen, ik je morgen je nek kan breken”.

“LEERHOOFD” EN ERFELIJKHEID

Merkwaardig is de passage over “erfelijkheid van het leerhoofd”.
 “Hoe zelden bleek iemand uit het volk een hoofd te hebben geschikt voor studie. 
Het leerhoofd was doorgaans erfelijk. 
De kinderen uit de hoge standen kwamen beter toegerust op de wereld, hun koppen waren ronder, hun voorhoofden hoger, de nauwe of vluchtende schedels bleven bij hun uitzondering”(hoezo fascistoïde?)

KATADREUFFE EN LORNA TE GEORGE

Het tweede afspraakje met Lorna te George is het tonen van de vergaderzaal op het advocatenkantoor die hij uit trots nog niet had betreden. 
Zij realiseert zich dan: 
Hoever zou zulk een karakter het nog kunnen brengen” en “het was verdrietig, ze hield van hem”. 
Dezelfde avond al heeft Jacob spijt: “en het kon niet, het kon niet”. 
Voor hem telt een doel en dat doel is niet een vrouw. 
Ook de verliefdheid van het dienstmeisje van de conciërge en die van juffrouw Sibculo laten hem om die reden steenkoud. 
Op het feest van zijn staatsexamen staat hij even oog in oog met Lorna te George: 
“Hun ogen op een niveau, hun gezichten vaal en vertrokken. 
Dit werd het machtigste moment van zijn leven.
 Een stroom gaat tussen hen heen en weer, maar er is ook die wand van staal”. Haar ontslag zet hem toch aan denken: 
“Ik wil een kind van mijn ouders zijn, en zeker van mijn moeder, die heeft ook nooit gedweept”. 
“Alles heeft zich waarachtig nog ten beste geschikt, ik ben geen man voor het huwelijk.”

JOBA EN DREVERHAVEN

Het laatste aanzoek van Dreverhaven ontaardt in een gesprek over Jacob: “Waarom vervolgt u hem altijd zo”. 
“Bij God, ik zal hem wurgen, ik wurg hem voor negen tiende, en tot ene tiende dat ik hem laat, dat kleine beetje asem zal hem groot maken”. 
Dan volgt zijn reactie op de weigering van het aanzoek: 
“En Joba, dat tiende kleine beetje asem knijp ik hem misschien ook nog uit” ”Die jongen van ons is er nog niet, let op mijn woorden, hij is er nog niet”.

KATADREUFFE EN LORNA TE GEORGE

Een laatste ontmoeting met Lorna te George gebruikt Jacob om haar zijn gevoelens duidelijk te maken. 

"De diamant van het onderhoud met Lorna te George borg hij weg, want wat de edelstenen van het zielsleven betref is elk mens een vrek: hij bekijkt ze eenzaam in de bankkluis van zijn hart, bij het licht van zijn herinnering”. Eenmaal zijn doel bereikt, realiseert Jacob zich dat hij er nog niet is: 
“Hij zag nooit duidelijker dan nu de ontzaglijke afstand van man tot heer, van volk tot elite(?) 
Voor de man is het de moeilijkste opgave in zijn leven om heer te worden. 
All round man moest hij worden, in het grote en het nietige maar op zichzelf staand, trouwen zou hij nimmer’.

EEN VISIE OP SAMEN LEVEN IN DE SAMENLEVING

De strijd om het bestaan van Katadreuffe gaat gepaard met uitschakeling, zelf ontkenning van all menselijke gevoelens en is daarmee in tegenspraak. Bordewijk laat het aan Katadreuffe ervaren als een natuurwet. 
De mens is het product van erfelijkheid en milieu. 
Het leven gehoorzaamt aan de natuurwet dat de sterkste wint. 
Het is een kwestie van opgaan, blinken en verzinken. 
Alles wat hem hindert bij het opgaan en willen blinken, wordt emotioneel ontkend. 
Als het vertrek van Lorna te George voor hem moeilijk te verwerken is, gaat hij in zijn encyclopedie studeren om de gedachten aan haar kwijt te raken.
De behoefte om boven de massa uit te stijgen lijkt in tegenspreek met de behoefte zich ermee verbonden te voelen. 
Kennis verzamelen is de nieuwe weg die leidt naar een worsteling tussen individu en gemeenschap, tussen verstand en gevoel, tussen begrip en onbegrip. Opvallend is in dit verband de gedachte van Katadreuffe dat we als mensen langs elkaar heen praten en niet meer weten of we over hetzelfde spreken. Symbolisch hiervoor is misschien wel de schildering van de gebroeders Burgeik (!) die op het advocatenkantoor als klerk werken. 
Zij beschikken over levensblijheid en een gevoel voor humor die door de anderen niet wordt begrepen. 
Zij kunnen er, komend van het platteland niet aarden en voelen zich als een kat in een vreemd pakhuis. 
Geen van beiden houdt het vol en na elkaar pakken ze hun biezen.
Waar moet het heen als mensen zich ontwikkelen zoals Katadreuffe dat doet en hoe loopt het met hen af? 
Dit is wat je je afvraagt na het lezen van het boek. 
Het open einde versterkt die vraag alleen maar.
Het conflict tussen vader en zoon wordt niet uitgewerkt tot een Oedipuscomplex, maar draagt er wel de trekken van. 
Hoe eindigt Katadreuffe: als vadermoordenaar ( tenslotte is hem het mes tot twee keer aangeboden en dringt de vader zijn zoon in een soort Oedipusrol) of als allround man behorend tot de elite op een ontzaglijke afstand van het volk? Is Bordewijk zelf verstrikt geraakt in de ideeën van zijn tijd, of schildert hij een (toekomst) beeld? 
Net als in BINT wordt niet duidelijk wat de positie van de schrijver is: is hij de genadeloze analyticus of vermomt hij eigen ideeën in een fictionele beschrijving?

GERAADPLEEGDE LITERATUUR

V.E. van Vriesland -  F. Bordewijk (1949)
J.A. Dautzenberg- F. Bordewijk in: Spiegel der letteren (1976)
M. Dupuis- Ferdinand Bordewijk (1980)
Th. Govaart- Meesterschap over het monster: over het              werk van F. Bordwijk (1981)
August Hans den Boef- F. Bordewijk. Karakter (1988)
Hans Anten- F. Bordewijk, Karakter
In: Lexicon van Literaire werken
Dr. C. G. N.  de Vooys/ Dr. G. Stuiveling (1965)- Schets van de Nederlandse letterkunde
L. Leopold- Nederlandse schrijvers en schrijfster     (1961)

Diverse recensies en interviews uit dag- en weekbladen.

DISCUSSIEPUNTEN

1. In hoeverre geeft KARAKTER een beeld van die tijd (economische crisis en opkomst van het fascisme) en op welke wijze heeft Bordewijk dat beeld ingevuld?

2. Welk beeld schept Bordewijk van de vrouw gelet op de personage Joba Katadreuffe en Lorna te George?

3. Waarom weigert Joba Katadreuffe tot zeven keer toe het huwelijksaanzoek van de man tot wie ze zich duidelijk we; aangetrokken voelt en onthoudt ze zo haar zoon een vader?

4. Door “koppigheid” ontzeggen de drie belangrijkste personages zich levensgeluk en kiezen voor een leven in eenzaamheid. 
In hoeverre worden zij gereven door wraakgevoelens naar elkaar toe en waar berusten die op?

5. Is KARAKTER een boek van het noodlot en het onvermogen van de mens zijn eigen eenzaamheid op te heffen?

6. In hoeverre zijn de drie hoofdpersonages karikaturen? 
Welke bedoeling kan daar achter zitten?

7. Naarmate de roman vordert, raakt de moeder van Katadreuffe op de achtergrond en wordt de rol van de vader belangrijker. 
Wat is hiervan de reden?

8. Bordewijk laat Joba denken: ”Ze had hem thans voorgoed van zich afgeslingerd, zo hoorde het, het zat in de natuur van een moeder afstand te doen”. In hoeverre is dit een typisch “mannelijke” karakterisering van de “vrouwelijke” psyche?

9. Welke rol speelt opvoeding en omgeving in de ontwikkeling van Jacob Katadreuffe?

10. In de Oscarwinnende verfilming van KARAKTER is het perspectief van de alwetende verteller veranderd in een personale vertelsituatie ( Katadreuffe vertelt bij de politie zijn levensverhaal) en wordt er een gesloten einde gesuggereerd. 
Is hiermee een concessie gedaan aan de “gemiddelde kijker”, of past het beter bij een filmische vertelling? ( let ook op de aanleiding van het in dienst nemen van Katadreuffe aan het advocatenkantoor.
Katadreuffe blijkt vloeiend Engels te spreken, terwijl hij in het boek met ergernis plaats moet maken voor Lorna te George als het om de vreemde talen gaat.)




















LEESSUGGESTIE

Stijn Streuvels

DE VLASCHAARD
UITG. Gottmer
 Nijmegen, 1978
Voor het eerst uitgegeven in 1907

In de VLACHAARD draait de actie rond het conflict tussen boer Vermeulen en zijn zoon- een conflict dat als in een klassiek drama ( of als “een symfonie in vier bewegingen”, zoals Streuvels zelf zei) opgebouwd wordt met een expositio, met peripetieën als het meningsverschil over de zaaiakker en de relatie van de zoon met de vrouw Schellebelle die het standenverschil doorbreekt, verder met het hoogtepunt van vaders verwijderingsstrategie, de koop van Legijnshoeve, waar de “catastrofe”op het slijtingsfeest snel op volgt.

Het hele boek ontwikkelt zich niet alleen rond en op de akker 
( De Vlaschaard), centrum van de vlasteelt in die streek in die tijd (rond 1900), maar het proces van de vlasteelt zelf bepaalt de opbouw en de afwikkeling van de intrige. Boer Vermeulen bevecht het spook van het ouder worden doordat hij aan zijn zoon zijn natuurlijke groeikansen ontneemt. 
Het conflict eindigt dramatisch.

JAN THIJS DE HAAN
NOORDHORN




















Via de links kom je ook in mijn andere sites

Het werk van de Hanen
De tekeningen van Folkert, Jan Thijs, Marthijs, Lianne en beeldhouwwerk van Thijs Teunis de Haan
Site:
DE HANEN
JONGE HAAN
THIJS TEUNIS DE HAAN
MARINUS THIJS DE HAAN
CLASINA HELEANNE MARGRIET DE HAAN

MAANDBOEK VAN JAN THIJS DE HAAN
Het verslag per maand gemaakt.
Site:
MAANDBOEK


MASTERBOKKE WERK van JAN FOLKERTS DE HAAN
De boeken en de journalistieke uitgaven van Jan Folkerts de Haan
Site:
MASTERBOKKE

WERK van FOLKERT JANS DE HAAN
Houtsnijwerk, tekeningen en teksten
Site:
FOLKERTDEHAAN

NOORDHORN



Geen opmerkingen:

Een reactie posten