maandag 23 april 2012

EINDEXAMEN 98- 99 CSG LAUWERS COLLEGE, LOCATIE GRIJPSKERK


INTRODUCTIELIED 

bij de diploma- uitreiking
EINDEXAMENKANDIDATEN 1998- 1999  LAUWERSCOLLEGE  LOCATIE GRIJPSKER

Wijs: Er is één jarig)

Er zijn weer geslaagden, hoera, hoera.
Dat kun je wel zien, dat zijn zij.
Ze vinden het allemaal prachtig, ja, ja.
En daarom zijn zij zo blij.
Proficiat, proficiat, met een diploma ben je wat.
Proficiat, proficiat, gelukgewenst hoera.

Je moet nu straks verder, oh ja, oh ja.
Ook dat vind je nu nog wel fijn.
Maar zal dat zo blijven, wie zegt je dat,
Of is het schone schijn?
Misschien kom je in ’t volgend jaar
Met hangende pootjes terug met elkaar.
“De mavo bracht ons veel meer schik.
We willen weer terug, snik, snik”.

Je bent nu van school af, ja, ja ,ja, ja
Je mag er zelfs niet meer terug.
We wensen je allen tezamen, ja . ja
Veel voorspoed en geluk.
Ze leven lang, hoera, hoera.
Ze leven lang, hoera.



(Wijs: Berend Botje)

Jongens, meisjes luister even.
Wie kan mij een blaadje geven?
Ik heb geen schrift en ook geen pen.
Mooi, dat ik er zelf nog ben!

Vaak gehoord in het schoolleven;
“Zeg, leen mij je huiswerk even.
Gist’ren had ik echt geen tijd.
Vlug, straks komt er narigheid.

‘k Ben weer eens mijn boek vergeten.
Ja, hoe kan ik dat nu weten.
Geen idee, hoe of dat kan.
Elk vergeet wel eens iets, man!”

En zelfs op het eindexamen,
Ja, je zou toch rot schamen:
“Heb je Kollep ook gezien?
‘k Moet nog wel een telmachien!”

Jong en lui een goede raad,
Voor als je straks weer verder gaat:
Geen gezeur en geen gemaar;
MAAK OP TIJD JE SPULLEN KLAAR.

TEKSTEN

JAN THIJS DE HAAN













JEROEN BROUWER
(Wij: Toen onze mop)

Toen die Jeroen een mopje was,
Was hij aardig om te zien,
Maar toen hij ze ging vertellen,
Leidde dat tot veel gegrien.

Geen ijsblok in de koelkast,
Een dom blondje heeft dat niet.
Zij kent toch het recept niet.
Dit tot haar groot verdriet.

Als Jeroen dan in de les kwam,
Zeeg hij als een zoutzak neer:
“Alweer zo’n uur vol saaiheid.
Ik verveel mij hier zo zeer!”

Voor het raam staat een dom blondje
En buiten onweert het.
Zij wil dan op de foto.
Dat is toch dolle pret.

Jeroen keek dan berustend
En staarde voor zich uit.
En alles wat hij hoorde,
Interesseerde hem geen fluit.

Dom blondje spaart gloeilampen,
Maar die dingen zijn kapot!
’t Is voor een donk’re kamer!
Is dat nou niet heel zot!

Met sporten fleurde hij dan op.
Hij ging ertegen aan.
Hij werd een ander mens dan,
Die echt voor iets kan gaan.

Waarom is nooit een bondje
Als liftbediende aan het werk?
Zij weet daar toch de weg niet,
Zeg Jeroen, is die niet sterk.
!

Ik vroeg: “Jeroen hoe zit dat?
Hoe kom je zo passief,
Als ik jou in de klas zie,
En je bent ook soms niet lief”.

Hoe houd je een dom blondje
In spanning, als dat kan
Ik vertel je dat pas morgen
Jij barst van spanning dan?

Jeroen sprak: ”k Hou van grapjes
Die ik zo node mis,
Als ik weer in de bank schuif,
Wat zeer vervelend is”.

Een dom blondje en een foto?
Wat is nu het verschil?
Een foto is ontwikkeld.
Ja, geef maar weer een gil!

Jeroen besloot te hand’len.
Hij ging er wat aan doen.
Hij dacht: “Ik breng met grapjes
De les weer in fatsoen”.

Je hebt dus een dom blondje,
Maar meer dan één hersencel.
Dat blondje is dus zwanger.
Die kende jij ook wel!

Wat was Jeroen toen grappig.
Hij kon niets anders meer.
Vooral de domme blondjes
Verschenen telkens weer.

Dom blondje heeft vaak Maggi
Als zij in de auto rijdt,
Want rijdt zij die de soep in,
Dan is ’t voor lunchen tijd.

Vertelde hij zelf de grap niet,
Dan werd hij erg jaloers;
Begon dan hard te lachen,
Maar deed dat veel te boers.


De deurbel van een blondje?
Hoe klink die volgens jou?
Dom ding, dom, ding, dom ding
Jij wist, dat heel erg gauw.

Hij mocht tenslotte nog maar
Een grap per les meer doen.
Dat kostte hem veel moeite
En dat is niets voor Jeroen.

Domme blondjes kunnen strooien
Met kruimels in de plee.
Dat is voor de WC- eend,
Want ja, die telt ook mee.

Veel moeite deed hij hier niet,
Alleen als ’t grappig werd.
Toch is hij geen dom blondje,
Als leek het wel eens snert.

Bij het postkantoor een blondje
Zij neemt wat geld daar op.
Kunt u zich legitimeren?
O wee, dit wordt een strop.

Het blondje pakt een spiegel
En kijkt er heel diep in.
En zegt dan: “’k Weet het zeker,
Dat ik dat echt wel ben”.

Jeroen en domme blondjes
Er zijn er nog veel meer,
Maar die zijn helaas wat schuiner.
Dus tot de volgende keer



ERWIN VAN BRUGGEN

(Wijs: In Holland staat een huis)

Nu Erwin Brug- te- ver,
Gedroeg zich als een ster.
Had maling soms aan elk decor
En zei dan: “’k Wist niet, dat ik stoor”.
Hij stroopte zijn pijpen op
En kreeg dan op zijn kop.

Vond hij iets heel erg leuk,
Dan ging erin de beuk.
Hij lachte zich een ongeluk.
Zijn trainingsbroek ging ervan stuk.
De zakken uitgescheurd,
Erwin had  zich dan bescheurd.

En wij, wij keken toe
En schudden ’t hoofd wat moe.
Wat was hier nu het leuke aan,
Of is onze humor naar de maan?
Soms deed Jeroen ook mee
En hadden ze lol voor twee.

Toch ging hij graag naar school
Vond vakantie apekool.
Dus toen het eenmaal zomer was,
Gaf hij op ’t fietsje maar eens gas.
Hij ging toen op bezoek
Bij elke docent uit ’t boek.

Soms was er een heel klein feit.
Erwin nam daarvoor de tijd.
Hij weidde daar dan over uit,
Nooit kwam die olifant met spuit,.
Hij was nog in gesprek
Na iedereens vertrek.

Hij speelde graag toneel.
Deed dat wel eens teveel.
Hij raakte dan weer in conflict
En moesten wonden weer gelikt.
Maar langzaam kreeg hij ’t door
Zei: “Sorry, dat ik stoor”.


Hij had het zelden kou.
Hij wordt dus vast erg oud.
Droeg ieder ’s winters jas en trui?
Hij T- shirt, leek wel in de rui.
Hij maalde daar niet om.
Wie koud was, vond hij dom.

Geduld dat hij niet had
In de klas, vaak was er wat,
Dat had hij wel bij computerspel,
Wat werd die Erwin dan pas fel.
Zijn ogen schieten vuur.
Hij doet dat uur na uur.

Hij kweekt nu champignons
Of doet iets anders doms.
Hij reist daarvoor naar Grootegast
En doet zijn werk daar op de tast.
Hij zijgt dan ’s avonds neer
Bij Discovery en bier.

Beste Erwin ’t ga je goed.
Doe je pijpen zoals het moet.
Een heer is uiterlijk dat ook.
Je krijgt geen dame van de kook.
Wat wij hier laten zien,
Krijgt van hen pas een tien.




TRUDY HAAKSMA
(Wijs: Toen onze mop)

Toe Trudy werd geboren,
Was zij meteen al wijs.
Zij huilde niet maar weende,
Want ze hield niet van gekrijs,

Zo komt zij aan die longen.
Veel inhoud hebben die.
Er is veel glas gesprongen,
Als zij de alt- sax blies.

In ’t koperblazerssextet
Blies zij haar deuntje mee.
Dat bleek zo mooi te klinken,
Dat zij dat vaker deed.

Wie Trudy in de les had,
Die wist, zij maakt veel  mee,
Waarvan zij dan op elk moment
Aan Froukje verslag deed.

Vaak kwam er dan een heel gesprek.
Ook Peter deed dan mee.
Die mengde zich dan in ’t gekwek
Met Lourens van der Zee

De leraar zweeg verbluft, werd stil.
De stomheid sloeg hiertoe.
Wie ongevraagd getuige was,
Stameld’ alleen maar: “Nou moe”

Als Trudy eindelijk klaar was,
Kon je verder met de les.
Zij knipoogde dan toegefelijk
En als leraar zei je: “Yes!”

Hoe graag zij ook wat kletste;
Toch sprak zij heel erg goed.
Zo voor een groep gaan zitten,
Doet zij, zoals het moet.

Toneel, revue, milieu- rap
Daar deed zij steeds aan mee
Met Froukje, en met Peter
En Lourens van der Zee.

Als Trudy later groot is
Krijgt zij een soort talkshow.
Zij volgt dan op Catherine.
Wij vinden dat dus zo.

De eerste show is Heartbreak- high.
Zij weet daar alles van
En Froukje, Peter, Lourens
Komen dan ook, als het kan.
WILLEM DE HAAN

(Wijs: Allen die willen te Kaap’ren varen)

Allen die willen de mavo halen,
Moesten mannen als Willem zijn.
Heel bescheiden, rustig en kalm.
Zo was dus Willem, zo was dus Willem.
Heel bescheiden, rustig en kalm.
Zo was dus Willem die jaren lang.

Allen die Willem hier les gaven.
hadden geen moeite dus met zijn naam.
Wel drie Hanen in klas vier
En dus ook Willem, en dus ook Willem.
Wel drie Hanen in klas vier
En dus ook Willem
En soms wel vier.

(Wijs: In Holland staat een huis)

Beste Willem ’t is gedaan
Grijpskerk mist weer een Haan.
Je hebt het hier nu wel gehad
En slaat nu in een ander pad.
Geen praatje voor de les.
Ter voorkoming van de stress

Willem heeft heel veel geduld,
Geeft ook nooit aan iets de schuld.
Voor mensen heeft hij altijd tijd
En werd daarom weleens benijd.
Zie Willem daar nu gaan.
Hij kletst weer met een Haan.

Willem gaf dan goede raad.
Hield je daarmee aan de praat.
Bij toneel, revue, hij was erbij.
Met zijn adviezen was je blij.
Gaf die met wijds gebaar,
Zo kwam het voor elkaar.

Hij bleef ook steeds bedaard,
Dus kwam het pub’ren bij hem laat,
Dat was pas in de derde klas,
Waarin hij wel eens melig was.
Soms ook een tikje vals,
Hij bleek toen lang niet mals.

Lang heeft dat niet geduurd.
Hij bleek gauw bijgestuurd,
Toen Fedde een computer kreeg,
Was het pubervaatje heel gauw leeg.
Daaruit tapt hij niet meer.
Hij werd computerheer.

Hij weet er alles van
Voor advies is hij de man.
Hij zet voor jou iets op de schijf
En mompelt dan: “ ’t Heeft niets om ’t lijf.
Ik leer dat van mijn broer.
Verder is het niet zo stoer”.

Willems wat je ook gaat doen.
Het komt vast wel in fatsoen.
Of is het werken bij een boer,
Of ga je op de handelstoer.
Blijf altijd wie je bent
Een hele sociale vent.
MARLEEN NANNINGA

(Wijs: Love me tender)

Zo Marleen ’t zit erop. We laten je nu gaan.
Jij maakte de groep compleet. Dat heeft ons wat gedaan.
Vaak een glimlach bij een fout; jij sleepte ons erdoor.
Zelden kregen wij zo’n steun. Daar past bewond’ring voor.
Daar past bewond’ring voor.

Jij zat meestal achteraan. Wij zochten dan jouw blik
Had je eens iets fout gedaan, dan dacht je nooit: “Verhip”.
Steeds gaf jij ons weer een kik. Wij danken jou daarvoor.
Wij danken jou daarvoor.

(Wijs: Moeke, doar stait een vrijer an de deur)

Moeke, doar stait een vrijer an de deur
Fikedom, fikedom, fikederia.
Moeke doar stait een vrijer an de deur
Bij Nanninga.

Wel mag dan die vrijer wel weez’n?
Fikedom, fikedom, fikederia.
Wel mag dan die vrijer wel weez’n?
Bij Nanninga

Wel dat is ja die Dirk van der Voart
Fikedom, fikedom, fikderia
Wel dat is ja die Dirk van der Voart.
Halleluja.

Sjokte die net ook al achter die an?
Fikedom, fikedom, fikederia.
Sjokte die net ook al achter die an?
Halleluja.

Ja, hij het last van blaren aan de poot.
Fikedom, fikedom, fikederia.
Ja, hij het last van blaren aan de poot.
Halleluja.

Woar hest dizz’n nou opscharrelt, Marleen
Fikedom. Fikedom, fikederia.
Woar hest dizz’n nou opscharrelt, Marleen.
Halleluja

Dizz’n heb ik oet het zwembad vist
Fikedom, fikedom, fikederia
Dizz’n heb ik oet het zwembad vist.
Halleluja.

Woarmit verdaint dat jong nou de kost?
Fikedom, fikedom, fikederia
Woarmit verdaint dat jong nou de kost?
Halleluja

Hij boort goaten in dik beton
Fikedom, fikedom, fikederia.
Hij boort goaten in dik beton.
Halleja

Wat vindt dat jong nou het mooiste an die?
Fikedom, fikedom, fikederia.
Wat vindt dat jong nou het mooiste an die?
Halleluja.

Hij smelt, als ie in mien ogen kiekt.
Fikedom, fikedom, fikederia
Hij snelt, als ie in mien ogen kiekt.
Halleluja

(Wijs: Zonnetje gaat van ons scheiden)

Marleen die gaat van ons scheiden.
Nooit meer haar vriend’lijke knik.
Wij moeten daaronder lijden.
Hoe moet dat verder? Verhip!
Nooit meer haar stem met die vriend’lijke klank.
Nooit meer dat stralend gezicht in de bank.
Marleen gaat er vandoor.
Zingen wij jankend in koor.




FROUKJE POL

(Wijs: Het smurfenlied)

Waar komt Froukje toch vandaan?
Helemaal uit Lauwerzijl.
Komt zij op de fiets hier aan?
Ja, dat houdt ’t gewicht op peil.
Heeft dat meisje dan geen paard?
Ja, maar dat is op straat niks waard.
Kan zij ook goed manen vlechten?
Ja, zij vlecht er hele echte.
Kan zij ook goed hoeven kappen?
Zij is daarin een hele knappe.
Heeft zij misschien ook verkering?
Ja, maar het is geen zure hering.
Is die jongen zacht van aard.
Ja, maar hij heet wel Elze Ruwaart.
Heeft zij ook twee goede longen?
Ja, ze zijn nog niet gesprongen.
Waarom zouden die dan springen?
Nou, zij zal niet gauw iets zingen.
Kan zij soms dan heel goed zuchten?
Nee, zij kan zuchten echt niet luchten.
Kan zij soms dan heel goed blazen.
Ja, soms springen wel de glazen.
Blaast zij alt of een sopraan?
Nou, sopraan zal ’t beste gaan.
Heeft zij ook een broer of zus?
Zij vindt dat een hele klus.
Is dat dan geen lekker ding?
Nee, naar het is wel een tweeling.
Kon zij in de les goed kletsen?
Ja, zij kon ontzettend zwetsen.
Wie was daar haar partner dan?
Trudy Haaksma en nog twee man.
En wie waren dat dan wel?
Lourens en Peter weet je wel.
Welk onderwerp was er altijd bij?
Nou, natuurlijk Heartbreak- high.
Hoe zit het met haar toekomstvisie?
Nou. Zij wordt paardrijinstructrice.
Heeft zij op toneel gestaan?
Ja, zij heeft steeds meegedaan.
Is zij dus een pittige tante?
Ja, zij weet beslist van wanten.
Gaat zij wel eens uit haar bol?
Ja, Froukje Pol is niets te dol.

LA. LA, LA, LA, LA, La, LA, LA, LA, LA



PETER VAN VUGHT

Toen Peter hier kwam, droeg hij nog korte broeken.
Hij deed veel aan sport, dus hij zat er niet mee.
Hij kent van de sportzaal alle gaten en hoeken,
Waar hij vaak aan een extra gymlesje meedeed.

Wie hem ziet of hoort, raakt verbaasd van zijn snelheid,
Want Peter is rap en nog haast- je- rep.
Hij kan ook goed rappen en vreselijk dansen.
Hij doet voor ons allen zo hier de quick- step.

Zo is ’t ook met spreken, hij struikelt nog net niet,
Maar baggert wel eens wat fout door een zin.
’t Herstel is nog sneller, je merkt het dan net niet,
Want Peter heeft allang weer de vaart er weer in.

Als kind kreeg hij nooit eens genoeg van bewegen.
Hij bleek niet te stuiten, zat vol energie,
Waar sport was, daar kwam je hem telkens weer tegen
En had echt geen tijd dan te tellen tot drie.

Verwoed stortte hij zich hier ook op ’t studeren.
Voor hem leek de hoogste dakpan wel goed,
Maar kreeg toen toch teveel tegelijk te verteren,
Zodat het tenslotte toch rustiger moest.

Zo liet hij in ’t weekend vaak ’t huiswerk wat schieten
En keek dan op school ons heel schuldbewust aan.
Hij mompelde meestal een zin met veel nieten,
Maar bleek dan bij navraag niets te hebben gedaan.

Acteren doet hij even gemakkelijk als eten.
Hij was elk jaar steeds als eerste present.
De moeilijkste rollen doen hem nog niet zweten.
Je hebt dan aan Peter een kei van een vent.

Een turbo bij gymmen, een slak in de klas.
Hij kwam dan maar steeds heel moeilijk op gang.
Vaak had hij geen zin en liet dat dan weten,
Was ook voor een laag cijfer dan even niet bang.

Heel graag mocht hij kletsen met Trudy en Froukje
Geen onderwerp was hem daar werk’lijk te gek.
TV, film, relaties die werden besproken.
Soms dacht je: “Zeg Peter, houd nu eens je………..mond

Ook in de vakantie is hij niet te stuiten.
Hij werkt bij de bloemen, dat is dus bij Drent.
Loop daar naar de kassa, je ziet hem al glund’ren,
Want Peter voelt zich dan een hele vent.

Wat zal hij eens worden, het zal ons benieuwen.
Hij kan uit veel kiezen. Er zijn opties genoeg.
Misschien wordt hij danser of dagbladenschrijvers
Of heeft hij een winkel, of drijft hij een kroeg.

De tijd zal het leren, eerst nog wat studeren.
Hij zet er de turbo nog maar een keer op,
Vergeet niet met Trudy te telefoneren
En lees haar dan allerlei wijsheden op.

JOLAND WOBBES

(Wijs: In Holland staat een huis)

Jolanda vond de school
In haar hart maar apekool.
Dat stijve zitten op een stoel,
Zij hield meer van strijdgewoel
Zoals bij gymnastiek,
Dan werd zij plots’ling kwiek.

Haar gezicht werd dan snel rood,
Haar ogen ook heel groot.
Het was alsof zij vuur dan vrat
En kruiste je dan eens haar pad,
Dan kreeg je vast een beuk.
Dat vond Jolanda leuk.

De les vond zij maar saai.
Daar was zij nooit haaibaai.
Werd hooguit rood, kreeg zij de beurt,
Jou werd geen blik ook waard gekeurd.
Zij keek wat langs je heen.
Ze dacht: “Kerel, loop toch heen”.

’t Was ook verlegenheid,
Dat voor zo’n knappe meid.
Soms kreeg zij er wel hoofdpijn van,
Bezocht maar weer een dokter dan.
Die keek haar helemaal na;
Vond die hoofdpijn ook wel  raar.

Thuis achter de P.C.
Doet ze spelletjes bij de vleet,
Maar eerst lokt zij haar moeder weg;
Zit die erachter heeft zij pech.
Nooit komt zij aan de beurt,
Hoe er ook wordt gezeurd.

Gesprek per telefoon
Vindt zij ook heel gewoon.
Zij praat dan met twee straten ver.
Een reuzenstap dan is zij er,
Maar het hoofd zo aan die haak
Dat kletst zo lekker raak.

Zij kletst dan met Aleid, die heeft voor haar wel tijd.
Ze fietste jaren met haar mee
En kent van haar het wel en wee.
Dus eenmaal aan de kwek,
Dan duurt en duurt ’t gesprek.

Van een ding houdt zij niet.
Reality moet zij niet
En ziet zij dat op de TV,
Dan schudt haar hoofd heel wijs van nee.
“Geef mij dan maar wat soap,
Daarvoor ga ‘k niet op loop”.

Zij schudt nu vast van nee,
Ook soap telt echt niet mee.
Kijkt zij dan liever naar wat sport,
Omdat zij daar weer kwiek van wordt?
Naar voetbal, Tour de France,
Die geef ik nog wel kans.

Jolanda, ’t ga je goed,
Wie goed doet, goed ontmoet
En als je soms verlegen bent,
Wees dat dan niet bij die ene vent.
Hij heeft dat niet door.
Geen verkering, jammer hoor!



LIED
(Wijs: Sarie Mareis)

Hier boven aan de lijst staat ene Jeroen.
Hij is nog net niet blond.
Hij is wel  de man die die mop uitvond:
Je staat ervan verstomd.












Wie Erwin ziet, vergeet die benen niet
Hij is vaak in korte broek.
In de winter in de rui,
Want hij draagt nooit een trui.
Zelf in een dikke bui!
Dominic, dat klinkt heel chic.
Toch drinkt hij gewoon pils
Als je hem lopen ziet, vergeet dan niet
Hij drinkt nooit meer dan hij wil
.












En dan komt Dijkstra Boy.
Hij houdt van Tjap Tjoy
Dat is, omdat hier mooi rijmt.
Hij heeft eens zijn naam in de Van Dale zien staan
En wordt daarvan al wat grijs.

(REFREIN)

O, breng mij terug naar die mavoschool.
Daar waar ik heb geleerd.
Daar ginder bij die linden en die ene eikenboom.
Die tijd was toch niet verkeerd.
Daarginder bij die linden en die ene eikenboom
Daar heb ik toch wel wat geleerd.




Jasper Grotenhuis, die gaf altijd thuis.
Hij werkte het langste door.
En heb je eens brand; hij heeft daarvan verstand.
Hij spuit je eronder, hoor.











En dan die Haaksma Truud, nog lang niet met de fut.
Zij houdt van een sprankelend gesprek.
Maar komt dat niet uit en zeg je daarvan wat.
Dan vindt zij dat weer gek.


Klaas Jan Haan, alleen al die naam,
Dan kraai je van plezier.
Hij deed hier kallem aan, vond leren niet veel aan.
Soms zat het hem tot hier.











Marijke de Haan, alweer die naam,
heeft hier veel gedaan.
Met alles deed zij mee, was met elk werk tevree.
Soms was zij een toverfee.

Dan Jan Willem de Haan, gehoorapparaatje aan.
Je hebt het goed verstaan.
De naam van een prins, het stoere van een boer
En toch steeds een gentleman.











REFREIN
O, breng mij terug naar die mavoschool.
Daar waar ik heb geleerd.
Daar ginder bij die linden en die ene eikenboom.
Die tijd was toch niet verkeerd.
Daar ginder bij die linden en die ene eikenboom.
Ik heb daar toch wel wat geleerd.
Wie Pieter hier ziet, die gelooft zijn ogen niet.
Hoe heeft hij dat gedaan?
Men gaf hem geen kans, maar toch bleek hij wat mans.
Wat kan die man nog meer aan?











Wie Jannie Kobes heet, die weet aan de meet.
Heb ik nog een eindsprint klaar.
Bijna de sigaar, maar met nog zevens klaar.
En verder studeren maar.

Paul van der Laan, zal de techniek ingaan.
Hij is een sleutelspecialist.
Hij knutselt wat af; hij vindt dat geen straf,
Maar een haring kon er nooit af.













Nanninga Marleen, daarvan is er maar een.
Zij had ook een dikke vriend.
Zij liep er nooit eens naast, want hij had geen haast.
Daar keek je naar verbaasd.

Kim Patje altijd, houdt niet van strijdgewoel.
Zij bracht dus altijd rust.
Maar werd de groep, dan vond zij dat fijn.
Die Dennis heeft daarvan gelust.











REFREIN
O, breng mij terug naar die mavoschool.
Daar waar ik heb geleerd.
Daar ginder bij die linden en die ene eikenboom.
Die tijd was toch niet verkeerd,
Daar ginder bij die linden en die ene eikenboom.
Die tijd was niet verkeerd.
Daar ginder bij die linden en die ene eikenboom.
Ik heb daar toch wel wat geleerd.

Eefje Pelster en de klok, hadden ’t altijd aan de stok.
Dat ding wekte haar maar nooit.
Zij sliep dan wel eens door en kreeg dat te laat door.
Zij heeft daar lang mee geklooid.









Froukje Pol, niets was haar te dol.
Je ziet dat ook aan haar wang.
Die staat dus heel vaak bol, als haar longen zijn vol
En ze zit niet eens op zang.

Dennis Stroobosscher, ja, echt hij zit er.
Hij was van vijven klaar.
Hij weet veel meer van seks, maar zevens vindt hij gek.
Toch redde hij het wel in vier jaar.










Hinke Venema, dat doet niemand haar na.
Zij werkte heel erg trouw.
Wie haar ooit eens versiert, die wordt gevierd,
Want zij wordt een supervrouw.

Peter van Vught, die van een vloek en zucht.
Hij was altijd superrap.
Hij hield wel van een grap en gaat ook graag op stap
Em kan heel goed de quikstap.











Jolanda uit Noordhorn houdt heel veel van popcorn,
Want dat is goed voor ’t gedacht.
Zij houdt zich nu groot, wordt helemaal niet rood.
Toch blijft het een mooi gezicht.









Lourens van der Zee deed overal aan mee.
Hij sluit hier nu de rij.
Een artistieke man die heel wat kan.
Wij waren met hem blij.

O, breng mij terug naar die mavoschool.
Daar waar ik heb geleerd.
Daar ginder bij die linden en die ene eikenboom.
Die tijd was toch niet verkeerd.
Daar ginder bij die linden en die ene eikenboom.
Ik heb daar toch wat geleerd.

INLEIDING OP HET SLOTLIED

(Wijs: Anna Susanna)

De droeve leraar staat voor de klas.

Slechts lege stoelen, geen enk’le tas.
Waar zijn zij henen, zijn werkdomein.
Hij voelt zich eenzaam, waar is de gein?





Doebiedoebiedoe, o vierdeklasser (3x)
Doebiedoebiedoe, waar ga je heen?

Leraresje zit voor de klas.
Waar zijn haar bengels die zij voorlas?
Waar zijn zij henen, haar bron van vreugd?
Zij voelt zich rottig, dat doet geen deugd.








Doebiedoebiedoe, o vierdeklasser. (3x)
Doebiedoebiedoe, waar ga je heen?

En Meneer Nauta heeft zwaar het land.

Moet alles zelf doen, heeft geen strafklant.
Waar zijn zij henen, zijn hulp in nood?
Ze gaan nu verder, ze zijn toch groot.










Doebiedoebiedoe, o vierdeklasser (3x)
Doebiedoebiedoe, waar ga je heen?

En Hovinga is zeer onthutst.
Er is geen herrie, op school heerst rust.
Waar zijn zij henen, waar zijn ze zeg?
Nog maar een avond, dan gaan ze weg.





Doebiedoebiedoe, o vierdeklasser (3x)
Doebiedoebiedoe, waar ga je heen?


SLOTLIED

(Wijs: Oh, my darling)

Vierdeklassers van de mavo
Waren altijd druk bezet
Niets dan zwoegen, zweten, draven
En ontspannen kon maar net.

Ja, die vierde, ja die vierde,
Ja, die vierdeklassers toen
Van Grijpskerk toch wel het puikje,
Hadden vrees’lijk veel te doen.

Blijven hangen bij de fietsen
Nee, dat was er echt niet bij.
Zij vertrokken snel naar huis toe.
Gingen ploet’ren,  gauw en blij.

Ja, die vierde, ja die vierde,
Ja, die vierdeklassers toen
Van Grijpskerk, toch wel het puikje
Hadden vrees’lijk veel te doen.

Voor een pafke, voor een pafke,
Voor een pafke was geen tijd.
Nee, ze moesten huiswerk maken
En dat deden ze zo blij.

Ja, die vierde, ja, die vierde,
Ja, die vierdeklassers toen
Van Grijpsketrk toch wel het puikje
Hadden vrees’lijk veel te doen.

Tjonge, tjonge, tjonge, tjonge,
Kun je zeggen van zo’n club.
Heel wat mensen overspannen,
Elk verdiende wel een cup.

Ja, die vierde, ja die vierde,
Ja, die vierdeklasser toen
Van Grijpskerk toch wel het puikje,
Hadden vrees’lijk veel te doen.

Ieder moet het maar eens weten;
Deze lui zijn toe aan rust.
Op de draad zijn zij versleten,
Studie was hun grootste lust.

Ja, die vierde, ja, die vierde,
Ja, die vierdeklasser toen
Van Grijpskerk toch wel het puikje
Hadden vrees’lijk veel te doen
KLAS 2

KLAS 4


EINDE
Eindexamenkandidaten 1998- 1999
C. S. G. LAUWERS COLLEGE
LOCATIE GRIJPSKERK





zaterdag 14 april 2012

LIED BIJ HET JUBILEUM OF HET AFSCHEID




Liederen bij het afscheid van ROELIE MAKKINK

Juli 2000

In ’t groene land

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien,
Daar gaf zij eens lessen in Oldehoof
En leerde zij dames: Wordt later nooit sloof!
Waar koeien grazen en straaljagers razen.
In Oldehoof.
Waar vogels tieren en boeren gieren
In Oldehoof.

In t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien,
Daar gaf zij lessen aan de Reitsmaburcht
En had aan niet- werkers ontzettend de schurft.
Waar koeien grazen en straaljagers razen.
De Reitsmaburcht
Waar vogels tieren en boeren gieren
De Reitsmaburcht.


In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien,
Daar werkte z’in  Roden veel in de tuin,
maar al dat tuinieren: Het werd haar te bruin.
Ze kon wel huilen en wou wel ruilen
Met het huis van Nel,
Waar minder tuin was en ook wat meer gras,
Het huis dus van Nel.

In ’t groene land, in t stille land,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar geeft zij geen les aan de Reitsmaburcht
Em ploetert en zweet zij zich als docent niet meer suf,
Waar kinderen zeurden
En Roelie opbeurde.
De Reitsmaburcht, waar zij gaat scheiden
Een ander leven leiden.
Het ging toch wel vlug.

WIE? ROELIE!

Wie werd 60 jaren oud en kreeg van haar klas een grote koek?
Dat was Roelie, want men zag haar als een kloek.
Maar helaas zat in de koek toch wel heel erg veel anijs.
Betaalde zij voor populariteit de prijs?
Oude wijvenkoek, oude wijvenkoekoek.
Toch moest er van haar geen leerling in de hoek.
Oude wijvenkoek, oude wijvenkoekoek.
Toch moest er van haar geen leerling in de hoek.

Wie hield vorig jaar in juli voor haar klas een lange speech.
Dat was Roelie, vond de werklust heel vaak niets.
’t Was een cri de coeur van haar, waaruit betrokkenheid toen bleek,
Zodat zelfs de onverschilligste bezweek.
Roelie gaf gas, Roelie gaf gas.
Sprak voor ’t laatst nog even pittig met de klas.
Roelie gaf gas, Roelie gaf gas.
Sprak voor ’t laatst nog even pittig met de klas.

Wie werd naast docent van pubers ook nog oma van klein grut?
Dat was Roelie, maar dat past mooi bij de vut.
Kan zij straks zonder die punkers toch grootmoederlijk steeds zijn,
Want dat moederen dat vindt ze echt wel fijn.
Wat nu opoe, wat nu opoe
Liever toch heet ik dan beppe of omoe.
Wat nu opoe, wat nu opoe
Liever toch heet ik dan beppe of omoe.

Wie verlangde naar afleiding met hret oog op haar pensioen?
Dat was Roelie en zij zuchtte, wat te doen?
In de tuin kan ik niet werken, maar wel lopen met een hond.
Lopen wij gezellig samen blokjes rond.
Dat werd Pluk, dat Werd Pluk.
’t Is een terrier en gauw wat van zijn stuk.
Roelie Gauss, Roelie Gauss.
Dat autistische  krijgt zij er wel eens aus.

Wie kan lekker eten koken en lust alles zelf ook nog?
Dat is Roelie en zij is een superkok.Soms denk ik wel eens stiekem in mijzelf:
“De wijsheid van een hond,
Komt die alleen mar uit zijn kont?
Is het alleen maar shit,
Waarmee ik dus mee zit?
Ja, ik zit ermee,
Want waar is hier een hobdenplee?
Sta ik hier weer lullig met mijn hondenschepje.
Kom nou toch Pluk, haast je, rep je.

Gesprek met HENNIE over boulemie:








ROELIE:
Ik heb dit weekend een artikel gelezen over boulemie. Weet je dat dat ook voorkomt op onze leeftijd? En ik dacht, dat alleen hele jonge meisjes dat kregen?









HENNIE:
Jawel, maar het hoort toch bij anorexia?











ROELIE:
Heb jij dat dan wel?
HENNIE:
Nou zeg, ik mag toch zelf weten of ik spuitwater drink op school?
ROELIE:
Nou, je hoeft niet zo gepikeerd te doen? Ik dacht dat jet het wel interessant vond!
HENNIE:
 Ja, maar niet als het op mezelf  slaat. Hoe is het  trouwens met je gewicht? Wanneer heb je voor de laatste keer gekeken?
ROELIE:
Dacht je dat ik dat dan nog durfde na de laatste keer. Oh, ik ben me rot geschrokken! Je hebt het toch niet meer…….? Maar ik had het wel. En ik had zo lekker gekookt! Dat heb ik nou altijd! Je wordt er zo radeloos van.
HENNIE:
Hier neem nog wat spuitwater! Daar knap je van op.
ROELIE:
Ik was zo kwaad op mezelf. Ik heb alles wat nog over was bij Pluk in de bak geflikkerd. En wat ik anders nooit zal doen, ik heb gezegd: “Vreet kreng, dan krijg je lekker ook anorexia, of je wordt moddervet en wil je niet steeds wandelen!
HENNIE:
Nou, nou het heeft je geloof ik wel te pakken!
ROELIE:
Oh, Hennie, kunnen we niet samen iets afspreken, ik tred het gewoon niet in mijn eentje.
Hennie:
Weet je wat we?…..We vragen het aan Ina. Die weet er vast wel iets op.
Roelie:
 Je bedoelt dat die steeds zo slank blijft? Nou je dat zegt, daar zit wel iets in ……..of, zeg Hennie maar…….zou het niet kunnen zijn, dat Ina misschien ook wel……., nou misschien zonder dat het indirect opvalt……. Ook een heel klein beetje last heeft?
Hennie:
Je bedoelt van anorexia?
ROELIE:
SSSST…….Niet zo hard! Ja,………kan toch……?
HENNIE:
DAT ik daar nooi bij stilgestaan heb? Maar Roelie?
ROELIE:
 Ja, Hennie?
HENNIE:
Dan heb ik toch liever nog wat overgewicht? Jij dan?
ROELIE:
 Zeker weten!
HENNIE: Wat een opluchting? Kunnen we niet wat afspreken ROELIE?
ROELIE:
Wat Hennie?
HENNIE:
 Dat ik binnenkort nog eens lekker bij je komt eten en dat jij dan kookt?
ROELIE:
Ja, dat doen we meid! …..Dan vieren we dit gewoon!
HENNIE:
Maar je zet dat achterlijke spuitwater niet op tafel?
ROELIE:
OK Hennie, jij je zin!.

BEKENDE KRETEN VAN ROELIE

“DAT VALT ME ONTZETTEND VAN JE TEGEN……”
“HOE HEBBEN ZE DAT KUNNEN DOEN………..?
“BEGRIJP JE DAT NOU………?
“HOE KOMEN ZE DAAR NOU BIJ……….?
“HOE BESTAAT HET ……..JE GELOOFT JE OGEN NIET!”
“WIE BEDENKT DAT……..?
“VERVAZINGWEKKEND …….!
“WIE DOET NOU ZOIETS…….?
“JE KAN TOCH NIET SLAGEN, ALS JE NIETS DOET ……!
“MAAR BEGRIJP, DAT DAN TOCH……!
“BESPOTTELIJK……..!!!













LIED BIJ HET AFSCHEID VAN JAAP LAVERMAN
Directeur van het Lauwers College



REFREIN:

Ik zing er van JAAP;
Ik zing er van JAAP:
Ik zing er van  JAAPJE sta stil!

En waarom zou ik alle stille staan?
Ik heb van mijn leven geen kwaad gedaan!

Ik zing er van JAAP;
Ik zing er van JAAP;
Ik zing er van JAAPJE sta stil!

(Wijs: In ‘t groene dal, in ’t stille dal)

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar fietste eens JAAP in de buurten van Leens.
Wat hij na HBS wou, dat wist hij geeneens.
Hij kon nog niet dichten,
’t was niks met de wichter.
Zo zeeg hij in ’t gras
En dacht aan de woorden,
Die hem ’t meest bekoorden:
Te hooi  en te gras.

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar maakte hij toen voor het eerst een gedicht
En toen hij het las, bleek het licht en heel dicht.
Te gras en te hooi,
Dat vind ik wel mooi.
Ik doe geografie!
Te gras en te hooi, dat vind ik wel mooi.
Ook sociaal wis en drie.

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar werd JAAP toen leraar in Friesland , ja heus.
Van een Groningse Fries is Friesland niet vies.
En JAAP gaf zijn vakken,
Wist punkers te pakken
Op het gym en ook de PA.
Hij beschreef het verleden.
Deed de aardkloot nog even.
Zo ging ’t jaar na jaar.

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar kwam hij tenslotte in Buitenpost,
Verdiende als leraar nog even de kost.
Zo vlak bij een eiland,
Waar hij jut op ’t strand.
Dat stond hem wel aan
Van Sils Lobke van Zweden.
Kon hij steeds weer lezen
Op Terschelling.

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar werd JAAP conrector, dat moest toen van thuis.
Een docent zonder titel, dat is ja niet pluis.
Altijd maar die lessen,
Nooit wat anders te kletsen.
Jij wordt ook nog rector!
Altijd maar die lessen,
Die je leven verpesten.
Dus nu noh rector.

In ‘ t groene land, in ’t stille kland,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar geven wij les aan het Lauwerscolleeg
Wen ploet’ren en zweten wij allen ons leeg.
Waar koeien grazen
En straaljagers razen.
Het Lauwerscollege,
Waar vogels tieren
En boeren gieren
Dit colle.

REFREIN:

Ik zing er van JAAP,
 ik zing er van JAAP{,
ik zing er van JAAPJE sta stil.

En waarom zou ik stille staan?
Ik heb van mijn leven geen kwaad gedaan!

Ik zing er van JAAP,
Ik zing er van JAAP
Ik zing ervan JAAPJE sta stil.

LIED
(Wijs: In Holland staat een huis)

Hij zette zuch erg in
En kreeg in veel zijn zin,
Want als je dan eens rector bent,
Dan toon jij je altijd een vent.
Je bent altijd heel vroeg;
Nooit weg zonder ’t klokje sloeg.

Er kwam een fucie aan.
Daar moest veel aangedaan.
Hij keek ook over Friese grens
Vervulde voor Grijpskerk een wens,
Verbouwing kwam eraan.
Politiek zag men hem staan.

Hij bouwde erop los
Elke locatie was de klos.
Zo groeide toen de school maar door;
Ook nog ’t gymnasium kwam erdoor.
Dat alles zonder leed;
Zie je bij fusies  bij de vleet.

JAAP LAVERMAN een echte Fries
Werd dus in Grins echt wies.
Hij hield wel wat van sociaal.
Genoot van UITLEG ’t meest van al.
Hij stopt nu met zijn werk:
Nooit stond de school zo sterk.



REFREIN:

Ik zing er van JAAP,
Ik zing er van JAAP,
Ik zing er van JAAPJE sta stil.

En waarom zou ik stille staan?
Ik heb van mijn leven geen kwaad gedaan?

Ik zing er van JAAP,
Ik zing er van JAAP,
Ik zing er van JAAPJE sta stil.


TOCH BLIJFT U MOEDIG FIETSEN!!

NOORHORN      GRIJPSKERK

Peinzend aan Holland
Zie ik brede rivieren
Van snert door mijn
Keel gaan

DAS LEHREN GELERNT
           UND
DAS LERNEN GELEHRT


BART VROLIJK
25 jaar jubileum onderwijs


Toen onze Bart nog Bartje was,
Was hij aardig om te zien.
Hij heeft in Bellingwolde
Het eerste licht gezien.
Hij zoog nog duim, had luiers om.
Hij lag nog in een wieg.
Zijn moeder wist het dadelijk.
Dit ventje wordt heel kwiek.

Hij groeide daar voorspoedig op.
Er kwamen er no twee.
En eenmaal op de jaren
Pakte hij een schooltje mee.
Hij hield niet zo van meesters,
Dus koos hij er maar één.
Dat was dus Henny Huisman,
Zo’n zes jaar naar ik meen.

Die Huisman zag wel wat in Bart.
Hij vond hem slim genoeg.
Hij sprak: “Stuur hem maar voor mijn part,
Dus naar Onstwedde toe.
Voor d’ulo daar was hij al klaar,
Veel fietsen op en neer.
Nart groeide maar, en groeide maar
En zag zijn Baukje daar.

Met Bart zat dat heel snel al goed.
Hij zag haar overal
Op school en ook bij vrienden
En niemand vond het mal.
Een herder heeft een herdershond
En Baukje had dus Bart
En toen hij haar een pootje gaf,
Ging er iets moois van start.

Met d’ulo zelf begin je niets
En boeren zijn er zat
Bart had het wel geschoten.
Hij ging maar naar de stad.
Een kleine eerst, naar Assen toe.
Hij ging er naar de kweek,
Maar wat er ook gebeurde,
Liet Bauk niet in de steek

Hij ging op kamers in de kost,
Verliet het ouderlijk huis.
De moeder van Jan Kremer,
’t was er helemaal niet pluis.
Met ene Harm at hij daar dan
En moesten het samen doen.
Ze aten beiden uit een bord.
Zij deed hen op rantsoen.

Na ’t eten hadden Harm en Bart
Nog honger voor wel tien.
En om te overleven
Nog vaak patates gezien.
Zij tankten bij de frietjesboer
En kwamen aan hun taks.
Bij Kremer was ’t goed voeden,
Maar eten doe we straks.

Bij Bart ging ’t van een leien dak.
De studie ging steeds voor.
Hij werd een echte meester.
Ook ’t baardje kwam erdoor.
Hij ging in dienst, marcheerde wat
En reed veel als chauffeur.
Zo kon hij erbij zitten
En dacht: “Zie hoe ik scheur!”

Zijn Baukje was toen al aan ’t werk.
In Nieuwe Pekela,
Zij gingen daar dus wonen.
De kind’ren kwamen dra.
“Juf krijgt een kind, weet meester dat?”,
 zo sprak de jeugd op school.
En Bart kwam er toe achter,
Zijn kroost kwam niet uit kool.

Een zoon werd hem geboren
En Arjen was zijn naam.
Hij was direct tweebenig,
Verwierf daarmee veel faam.
Hij schopte al in moederschoot
Voetbalde overal.
Maar nu hijzelf ook vader is,
Staan de schoenen steeds op stal.

De tweede zoon dat was dus Hans,
Voorwaar een slimme heer.
Hij ging dus heel laat praten.
Men begreep hem elke keer.
Hij sprak alleen als het echt moest
En kreeg toch wel zijn zin.
Een vader, moeder Vrolijk?
Zij trapten er steeds in.

Toen Hans een jaartje oud was
Werd Pekela te klein.
Baukje dacht: “Ik ga verhuizen.
Ik moet in Zuidhorn zijn.
Aan WALDASTRAAT en LANGESTRAAT
Laat ik mijn Bartje uit.
Die was weer aan ’t studeren,
Had weinig vrije tijd.

Bij Visser ging hij werken.
Die zag maar met één oog
En als er iemand stout was,
Dan zei die man heel droog:
“Of dacht je dat ik halfblind was
En dat ik het niet zag?”
En Bart en zijn collega’s
Stonden te stikken van de lach.

De ulo werd toen mavo.
Dat heette mammoetwet
Het onderwijs werd nu zo.
Overboord werd veel gezet.
Je hoefde niets te leren,
Begrijpen des te meer
En altijd maar doorstromen.
Niemand begreep het meer

Bart moest toe ook dekaan zijn.
Hij kreeg daar uren voor.
Ging ’t liefst nog naar een kokschool
Niet om ’t vergaad’ren hoor.
Dineerde daar als proefkonijn
En deed dat met plezier.
Want sinds die tijd in Assen
Had hij honger als een beer.

’t Liefst ging hij fonduen
Hij deed dat in een groep
Tot in kleine uurtjes,
Na afloop graag nog soep.
Fondue en snert, snert en fondue.
Hij lustte daarvan pap.
Na een week geen groene erwten
Werd Bartje  vrees’lijk slap.

Bart bleef daarnaast studeren
En deed nog Duits erbij.
En naast het corrigeren
Was hij dus nooit meer vrij.
Hij liep nog wad naar Ameland,
Naar Schier en Engelsmanplaat.
En stampte rond op gympies
Tot ’s avonds heel erg laat.

LIED

(Wijs: Zonnetje gaat van ons scheiden)

Bartje heeft zich geschoren
Is zijn baardje kwijt.
Vee schoonheid ging verloren.
Wellicht dat ’t beter vrijt.

Bartje moet zich nu scheren
Elke dag vroeger uit bed.
Dat moet hij eerst weer leren.
Zo vroeg uit ’t warme bed.
Bartje heeft zich geschoren
Is nu zijn baardje kwijt
Veel schoonheid ging verloren,
Wellicht dat ’t beter vrijt

In deze hippe jaren
Was Bart ook hippie mee.
Hij droeg haar op de schouders
En was daar happy mee.
Bekijk je nu een foto,
Zie je langharig tuig
En eerlijk is ook eerlijk
Bart hield wel van wat ruig.

Een Citroë daar reed hij in
Dat was zo’n bakkerskar
Hij kon daar goed in scheuren
Het werd hem nooit te bar
Jaar in , jaar uit reed hij daarin
Bart kreeg maar geen genoeg
En kreeg hij in wat anders zin,
Was er geen gekd genoeg.

Na Jarenlang studeren
Was Bart het nu wel zat
Hij vond na al dat zitten:
“Mijn hand moet ook eens wat”.
Hij ging een muurtje mets”len
En stond wat boek erbij.
Is nu een allround vakman,
Maar is helaas nooit vrij.

Na jaren rustig werken
In Noordhorn op de school.
Ging Jaap hem fusilleren
En deed dat toen met Kool.
Venidi, vidi fusie
Grijpskerk deed hij erbij
Hij gaf daar handelskennis.
Men was met hem wel blij.

Zo vlogen al die jaren
Toch razendsnel voorbij.
We kunnen zo wel doorgaan
Met nog een lied of vijf
Het opa- zijn vindt hij wel fijn
Hij steekt er veel tijd in.
Marissa krijgt een poppenhuis
Ook Laurens krijgt zijn zin.

Nu onze Bart hier jubileert,
Is het aardig om te zien,
Hoe wij hier met zeer velen,
Nu zijn bij couplet tien
Bart twenty five, Bart twenty five
En wij, wij zongen live.
Wij wensen jou nog jaren toe.
Zo samen met your wife.

Na vierentwintig verzen
Moet er dus nog één bij,
Want Bart kan heus wel tellen
En heeft ze goed op rij
Dus Bart op je gezondheid
Geniet er maar eens van.
Wij stoppen nu met zingen,
Dus neem er nog één man



LIED
(Wijs: In 't groene land, in ’t stille land)

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien,
Daar krijgen ze les aan de Reitsmaburcht
Em ploet’ren en zweten zij allen zich suf.
Waar koeien grazen
En straaljagers razen
De Reitsmaburcht,
Waar vogels tieren
En boeren gieren
De Reitsmaburcht.

TEKST

Hij vertelt ons allerlei
Over de bloeimaand mei.
Over vogels over vissen;
Hoe een mier……….moet pissen;
Hoe een worm …….een worm ontmoet;
Hoe een mol………..het onderdoet;
Hoe een geit en een ram…..maken dsamen een klein lam;
Hoe een vlinder………..knipoogt;
Hoe een vis………..haar schubben droogt;
Hoe een koe………. Vangt een haas;
Hoe een visser……..een dikke baars;
Hij vertelt over artisjokken;
Heeft het over eierstokken.
Zelf eet hij volkorenbrood,
Werd daarvan als leraar groot,
“t Milieu is voor hem geen plastic zak
Nee, daarvan heeft hij echt tabak.
Met dat plastic is hij helemaal niet blij.
Het is nog erger dan een varkensmesterij,
Hoewel ze die in Oldehove ook nie zo zien zitten,
En wees nou eerlijk wie wil in die stank toch pitten.
De helft van de week vist hij in ’t Reitdiep
Waar hij met kind’ren in de toekomst zich verdiept.
Als ouderling hput hij van zware wijken;
Een last waaronder hij nimmer zal bezwijken,
Want humor is beslist zijn sterke puntBij diploma- uitreiking is zijn toespraak steeds een stunt.
Hij begint met een algemeen verhaal,
Over dingen die we weten allemaal.
Dan zet hij je met een cadeautje in je hemd
En ben je ineens niet meer een grote vent.
Het geheel wordt afgemaakt met een gedicht
En daarin redt hij weer iets van je gezicht.
Graag komt hij onrust bij je stoken,
Als je maar steeds blijft roken.
Al gaat het je nog zo vervelen,
Hij blijft je ziel bespelen,
Totdat je dan ten einde raad
Het roken toch maar laat.
Hij houdt zichzelf graag op de vlakte,
Omdat hij in de bergen tegen een paaltje kwakte.
“Au”, sprak hij toen, “Vrouw Juk, dat deed erg zeer, “
waarop zij zei: “Dan duw ik je niet meer!”


LIED
(Wijs: Daar was laatst een meisje loos)

Daar was laatst heer Juk heel loos.
Hij wilde skiën; Hij wilde skiën.
Daar was laatst heer Juk heel los.
Hij wilde skiën een hele poos.

Het reisplan werd toen uitgewerkt.
Op naar de bergen, op naar de bergen.
Het reisplan werd toen uitgewerkt.
Op naar de bergen, dat leek niet zo gek.

Als je wilt skiën, is sneeuw toch wel fijn
Om op te glijden, om op te glijden.
Als je wilt skiën moet sneeuw er wel zijn,
Als je wilt glijden, is dat wel zo fijn.

Bleek dat het nog oktober was.
Dus vewel te vroeg nog, dus veel te vroeg nog.
Bleek dat het nog oktober was.
Dus veel te vroeg en hij was dus verrast.

“Waar is die sneeuw dan?”, vroeg hij verbaasd.
“Zie je iets wits hier? Zie jij iets wits hier?
“waar is die smeeuw dan? , vroeg hij verbaasd
En ook zijn Ina kreeg toen toch ioets vaags.

Toen zijn ze gaan wand’len in de natuur.
Hoog in de bergen, hoog in de bergen.
Er vielen wat v;okken, ’t weer werd wat guur.
Hoog in de bergen en goede raad duur.

Zij zijn toen per skilift afgedaald.
Dat was dus balen, dat was dus balen.
Ze zijn toen per skilift afgedaald
Dat was dus balen en te duur betaald

LIED
(Wijs: In ’t groene dal, in ’t stille dal)

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardebloemen groeien,
Hiekd hij : Alle leerlingen bij de les”
Voorkwam dus heel vaak onnodig geklets.
Waar Karel “centraal” wil,
Houdt ieder zich gauw stil
De Reitasmaburcht,
Waar Karel expert doet,
’t zelf denken ook eerst moet,
De Reitsmaburcht.




TEKST

Als les geeft………gaapt hij
Als hij tennist……. Volleert ie
Als hij volleybalt ……smasht ie,
Als hij meisje ziet …… zeurt ie
Als hij fietst …….. rouleert ie
Als hij hardloopt ……… sjokt ie
Als hij hobbiet …………. Teken hij
In zijn lokaal was nooit kabaal
Maar barstte het van papieren en boeken.
Op zijn bureau en in alle hoeken.
En als hij iets geinig hoorde,
Ging hij ’t in de schoolkrant verwoorden.
Als het zont ……. Tuiniert,
Als het veel zont …….. zwemt ie
Kraaien? ……. Kan hij niet die Haan
Want als hij wil kraaien gaan.
Staat ie al weer te gapen.
Zou die man ooit wel eens slapen?



LIED
(Wijs: Merck toch hoe sterck)

Merk toch, hoe snel hij fiets langs de weg
’s morgens al vroeg met een kromgetrokken rugje.
Zie hoe, hij trapt in een statige tred.
Steunend en hijgend en poestend op zijn fietsje.
Ekje morgen heel erg vroeg
Klom hij op zijn fietsje.
Voor de klok om acht uur sloeg
Floot hij reeds zijn liedje.
Zie hem gaan langs de baan
Zie hem trots rondkijken
Zie hem gaan: Jan de Haan.
Zou die fiets niet bezwijken?








LIED
(Wijs: In ’t groen land, in “t stille land,
Waar paardenbloemen groeien,
Daar schreef men een opstel voor ene De Haan
En wenste ’t ontleden steeds weer naar de maan.
Waar bijwoorden in zijn en palen te min zijn.
Ja, juist bij die De Haan.
Waar spreekbeurten l;inken.
De gier gaat stinken.
Nog een uur te gaan.





LIED

(Wijs: Marseillaise)

(a capella)

Kom jongens van
Kom jongens van
De koude vlakte,
De koude vlakte.
We moeten maar weer eens naar Frans!
We moeten maar weer eens naar Frans!
We houden niet
We houden niet
Van dar bekakte,
Van dat bekakte,
Maar zonder Frans hebben wijgeen kans.
Maar zonder Frans hebben wij geen kans.

(met begeleiding0

Franse woordjes moeten wij leren,
Le en la en conditionnel.
Nou dan weet je, dan weet je het wel.

(la capella)

Kom  jongens van
Kom  jongens van
De koude vlakte
De koude vlakte.
We moeten maar weer naar Frans
We moeten maar weer eens naar Frans.

TEKST

Juf Den Arend hoort al bij de sterken.
Eigenlijk zit zij vanavond hier te werken.
Zij maakt soms dingen vreselijk ingewikkeld.
Vooral als zij weer eens stiekem heeft gesmikkeld,
Want zij vindt het fijn te werken aan de lijn.
Voor ons valt daar geen touw aan vast te knopen.
Wekenlang kan zij haar krachten met spuitwater slopen
Om vervolgens tussen elke les gauw wat te smikkelen.
Ook heeft zij merkwaardige ideeën over bikkelen.
Zij gaat naar school om daar haar rust te zoeken,
Want thuis vind je haar in alle gaten en in alle hoeken.
Zij plant en regelt daar ’t verkeer
En is dan na het weekend helemaal geen mens meer.
Op school ploft zij op maandagmorgen
Met een tas vol zorgen
Helemaal uitgeput in haar stoel
En merkt dan op heel koel:
“Hè, hé, eindelijk rust.
‘k Ben helemaal uitgeblust.
Zo tegen een uur of elf
Kom ik wel weer tot mezelf”
En tussen Franse woorden en grammatica
Loopt ze al haar diëten nog even na.
Zo tegen een uur of drie voelt zij zich dan weer ster.
Ze groet en zegt: “Nu ga ik weer aan het werk”.
Natuurlijk weten wiuj, het is cynisme,
Want zij is aanhangster van het feminisme.
Want na het lesgeven
Moet zij thuis ook nog even werken
En die collegavlerken
Zijgen in pantoffels gestoken neer
En gedragen zich als uitgewoonde heer
Die dsoor ’t vrouwtje nodig moet verwend.
En Hennie denkt dan: “Stik toch vent.
Ik heb ook de hele dag gewerkt aan de opvoeding van de natie,
Maar krijg, als ik thuis kom ook nooit gratie.
Voor mij is er altijd een extra straf.
Ik vind die mannen laf.
Het huishouden is geen speciale hobby van de vrouw.
Ik wou dat zo’n man dat eens beseffen wou”.
Maar juf Den Arend geeft nooit op.
Al staat haar wereld op de kop,
Haar strijdlust stijgt dan snel ten top.
Het vuur was wel eens heter.
Gelukkig is dat nu beter
En werd zij na veel wandelen de slanke den
Aan wie ik geleidelijk aan al weer wat wen.
Ze heeft beloofd: “Niet alle kilo’s gaan eraf,
Want niets meer om het lijf, dat is wel iets te maf.


(Wijs: O, kom er eens kijken)

O, kom er eens kijken
Wat ze met haar computertje doet.
Leuk is ’t zo te spelen,
Maar ze weet niet hoe.
Een beeldschetrm en een toetsenbord
En Hennie die t5evreden knort.
Zij vult haar cijfers rij na rij
En is dan ook vreselijk blij.

O, kom er eens kijken, wat Hotmail Hennie nou weer kan.
Leuk is ’t zo te spelen,
Ze krijgt een kick ervan!

O, kom er eens giech’len.
Ik heb zo’n zin in een een beetje lol.
“k Lach mij de tranen.
Mijn ogen schieten vol.
Zo’n groepje dames bij elkaar
En dan zo lekker gieren maar.
Zelf knappen wij van ’t giech’len op,
Ook al krijgen wij dan op de kop.

O, laat ons giech’len,
‘k heb vaak zin in heel veel lof.
“k Lach mij de tranen.
Mijn ogen schieten vol.

LIED
(Wijs: In ‘t  groene dal, in ’t stille dal)

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar komt zij na ’t weekend volledig tot rust
En voelt zich snel niet meer zo uitgeblust.
Na thuis heel hard werken
Voor eega en vlerken
De Reitsmaburcht.
Na thuis heel hard pezen.
Kan ’t daar rustig wezen.
De Reitsmaburcht

LIED
(Wijs: Opzij, opzij, opzij)

Opzij, opzij, opzij.
Maak plaats, maak plaats, maak plaats.
Wij hebben ongelofelijke haast.
Opzij, opzij, opzij,
Want wij zijn haast te laat.
We hebben maar een paar minuten tijd.
We moeten springen, vliegen, duiken,
Vallen, opstellen en weer doorgaan.
We kunnen nu niet blijven, we kunnen nu langer blijven staan.

(Bis)

TEKST


Hij houdt wel van de jeugd
En wat hem zeer verheugt.
Hijzelf heeft soms een tweede,
Ook een derde later ziet hij best wel zitten.
Dat is ook beter dan wat zitten pitten.
Zo speelde hij vaak in het eerste als veteraan,
Want zonder hem was ’t niks gedaan.
Men verloor alle wedstrijden op een rij
Met hem er niet meer bij.
Vaak ligt hij de rest van ’t weekend op apegapen,
Kan van de spierpijn  bijna niet meer slapen.
Tot woensdag loopt hij kreupel van huis naar wagen
En kan er dan net in slagen
Een lokaal te bereiken, waar een stoel uitkomt biedt
To hij ’s avonds die bal weer ziet bij het trainen.
Zijn enkels doen ineens geen pijn meer, noch zijn schenen.
Alle pijntjes zijn vergeten. Zijn benen zijn niet zuur.
Voor voetballers bestaat geen ontwenningskuur.
Liever half geradbraakt door het leven, dan dat het met sporten is gedaan.
Naast het  coördineren
 En het skeeler leren
Verhuurt hij zijn schedel als instructiebord,
Waarop in ’t Oosterpark driftig geschreven wordt.
Hij voelt de pen en roept heel kwaad: “Hé kerel”
En kijkt dan pas opzij: ”Oh, doe jij dat? ……….Merel!”

LIED
(Wijs: Ik trek mijn wandelschoenen aan)

Ik trel mijn voetbalschoenen aan
En speel bij weer en wind.
Ik weet nog niet van stoppen man.
Ik ben daarin een kind.
Falderie, faldera,
Falderie, faldera-ha-haha,ha,ha.
Falderie, faldera,
Ja, ik ben daarin een kind

Ik mad zo graag eens blazen gaan
En blaas bij weer en wind.
Ik blaas ook dan mijn longen leeg.
Ik ben daarin een kind.
Falderie, falderie
Falderie,  falderie- ha- ha- ha- ha- ha
Falderie, faldera.
Ja, ben ik daarin kind.

Zo’n blaaskapel daar houd ik van.
Ik zwaai bij weer en wind
En houd die meute in ’t gareel, genietend als een kind.
Falderie, faldera,
Falderie, falderie- ha- ha- ha- ha- ha
Falderie, faldera,
KJa, ik ben daarin een kind.

Soms zie je mij wel skeeleren.
Dat doe’k bij weer en wind.
Ik sla dan lekker beentjes uit,
Falderie, faldera
Falderie, falderie- ha- ha – ha- ha- ha
Falderie, faldera
Ik ben nog lang niet kind.

LIED
(Wijs: In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeiwen.
Daar coördineert hij, en geeft ook nog les.
Hij zit vaak te denken en springt in de bres.
Hij zit graag te poesten,
In een tuba te hoesten
De Reitsmaburcht
“Opzij”,kon hij spelen.
Dat ging nooit vervelen.
De Reitsmaburcht.

LIED
( Wijs: Allen die willen ter kaap’ren varen)




Allen die helpen de school schoon te houden,
Moeten vrees’lijk geduldig zijn.
Klaas en Mientje en vaak ook Trinh.
Die zijn geduldig,
Nooit zelf eens schuldig.
Klaas en Mientje en vaak ook Trinh
Dachten bij ‘t poetsen niet aan gewin.

Steeds van een ander de rommel opruimen,
Wat moet je dan altruïstisch zijn.
Hier zit weer kauwgom en daar weer een vlek.
Steeds weer hetzelfde,
Steeds weer hetzelfde.
Nu nog dat bord schoon, ’t papier maakt je gek.
Ook maar opruimen.
Je houdt weer je bek.

LIED
(In ’t groene dal, in ’t stille dal)

In ’t groene land, in ’t stille land
Waar paardenbloemen groeien
En Mientje met Klaas steeds wat orde weer bracht.
Na een week vervuiling? Wie had dat verwacht?
Waar Klaas wel eens moppert
En Mientje zegt: “Stop it”.
De Reitsmaburcht,
Waar alles wat vuil is,
Meegaat met de vuilnis
De Reitsmaburcht.

TEKST


Trinh zet altijd koffie
Voor het hele leraarskloffie.
Ook zorgt hij voor thee en soep
En ruimt op hun troep.
Hij sjouwt wat af die man.
Gelukkig dat hij dat kan.
Trinh weet hoe alles moet,
Heeft hij niet het personeel opgevoed?
Hij ruimt al hun vuil weer weg
En sjouwt vuilniszakken naar de weg.
De grootste zakken laat hij staan.
Hij is met hun lot begaan,
Deze heren
Kunnen dus nog als leraar opereren.
Hij maakt recht …….. wat krom is;
Hij maakt schoon ……… wa\t vuil is;
Hij maakt glad ………wat bult is;
En wat nooit zijn schuld is,
Is het toenemen van geqwicht
Van een leerling die voor snoep zwicht.
Hij waakt tegen obesitas
Ook als hij soep kookt op het gas.
De donderdag vindt hij maar snert.
Hij doet die dag af met een erwt.
Zo na de championsleague zal hij niet klagen
En over voetbal kun je hem alles vragen.
“PSV niet goed,
Verdediging kan beter
Aanval gaat zoals het moet
,maar loopt soms voor geen meter’.
Als je hem portetteert,
Gaat het helemaal verkeerd.
Laatst liet ik hem een foto van hem zien
En zei: “Kijk, daar heb je de heer Trinh”
Hij nam hem tussen duim en wijsvinger
En begon inderdaad voorzichtig wat te glimmen.
Een scamp’re lach krulde olijk van ’t gelaat.
Of dat nu op zijn uiterlijk sloeg,
Was wat ik niet meer vroeg.

LIE
(Wijs: Allen die willen ter kaap’ren varen)

“Donderdag zal weer snertdag wezen.
Nooit mag ik maken wat bonensoep.
En na de pauze? Dan tel ik me rot.
Mijn centjes tellen
Niuewe snoep bestellen
Nu nog de afwas, de soep aan de kook
Met kleine ballen
Kan het zeker ook”.

Allen die willen het voetbal bespreken
Moeten wel weten, waar over ’t gaat


Dijkstra en Wever? ’t Kan ermee door.












Maar die De Haan dan
Zoals die zwamt man
















Kingma en Grijpstra? Ze gaan ervoor



















Maar die Van Dijk?
Hij zwamt onzin hoor.

LIED
(Wijs: In ’t groene land, in ’t stille dal)

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardebloemen groeien,
Daar kookt hij de soep voor de hele troep
Met groente en ….ballen? Daar moet j’op naar zoek.
En voetbaldeskundig?
Hij wordt dan uitbundig
De Reitsmaburcht
Verdediging heel slecht
En aanval ook niet echt
De Reitsmaburcht.

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardebloemen groeien,
Daar geven ze les aan de Reitsmaburcht
En ploet’r en en zweten zioj allen zich suf,
Waar straaljagers
De Reitsmaburcht,
Waar vogels tieren en boeren gieren
De Reitsmaburcht.

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien. Daar geeft men ook les in handenarbeid.
Verdoret men geeft met zagen en knuts’len de tijd.
Waar juf Antje bemoedert.
De vlijt niet verloedert.

De Reitsmaburcht













Waar Judith de baas
En Kingma de haas is

















De Reitsmaburcht.

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardebloemen growien,
Daar leren ze plaatsnamen van de kaart.
’t Is Folkersma die daar voor hen staat,
Waar hij soms lispelt,
een kattestaart kwispelt
bij geografie.

Hij soms wel eens boos is
En toch ook heel loos is.
Bij geografie.

In’t  groene land, in ’t stille land,
 Waar paardenbloemen groeien
En jaarlijks geheid wordt door ruimtegebrek.
Wanneer is het eind daar, het wordt haast te gek.
Waar Oane steeds stencilt
Een les gecanseld






















En Laura wat belt,


Waar Dirk van de war is

En Stiksma naakt tennist,

Een leerling  zich meldt

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar zingen en eten wij nu allemaal
En staan de collega’s hier heerlijk voor paal.
Waar Harald een jurk draagt
En Kingma een kind plaagt.
En Karst snakt naar taart


Waar Wassens een sprookj’is

En Dijkstra vangt “geen vis”.
Het is het waard.