KORTE VERHALEN


DE WATERLELIE OF DE LISDODDE




Aan Jan Blaauw

Jan,

Vandaag ging ik voor mijn dagelijkse wandeling met mijn stoute schoenen op weg richting Mokkenburg. 
Helaas ik trof geen zwanen en ook geen ezels, zelfs loslopende honden niet.
Wel het zwarte paard en zijn veulen en een wit klein paard vlak naast de Mokkenburg,waar een keuterboer zich had genesteld met een schuur en een tractor en een paar schapen.
En    eenmaal terug verheugde ik me op het werken met de computer.

Maar van verre zag ik aan de Langestraat een bulldozer, die de sloot aan het uitbaggeren was. 
Ik had met veel moeite mijn kleinkinderen geleerd, dat ze de “lissendoddels” volgens meneer Blaauw uit Noordhorn niet mochten aanraken, laat staan er uitrukken, want ze waren, dus “de lisdoddel” alleen om aan te bekijken!!
En zie daar een bulldozer ging daar tekeer alsof er geen lisdodden waren in mijn sloot. 
Ik kwam tenslotte bij mijn sloot.
Ter plekke zeeg ik neer en huilde erbarmelijk.

Ze hadden hun werk grondig gedaan. 
Een paar per ongeluk losgelaten lisdodden lagen als gesneuvelde waarschuwing langs de sloot. 
Ik liep het huis binnen en riep tegen mijn vrouw:
“Kun jij ook niet even opletten; ik heb je nog gewaarschuwd, dat ik ging wandelen”.

Daar zaten ze onwetend heerlijk te naaien en te babbelen: mijn vrouw en mijn dochter Lianne!

Ik ben naar de computer gelopen en ging er achter zitten. 
Ja, die schuld van alles vandaag en de verminkte lisdoddels was Blaauw, die kan ik nog wel op zijn donder geven, want ik heb hem vanmiddag zien fietsen met zijn vrouw richting Zuidhorn.

Dus ik zeg het hem even recht op zijn computer. 
Dat geleuter van beschermde lisdodden, die je niet moeten aanrukken.

Ze bestaan niet eens.
Ik vestig mijn hoop op Sinterklaas en zijn roe.
O…….zeker!!

Groet van zwarte Piet

Dit schreef ik naar Jan Blaauw
Het was weliswaar bedoeld als grap, maar onder die grap huisde een hardnekkig misverstand!
Liep Jan Blaauw met zijn hoofd in de wolken en wilde hij niets weten van wreedheid t.a.v de natuur of stak in hem een waarachtig schoolmeester, die zijn wijsheid spuide, waar het maar even kon.

Dat vond ik zo onheilspellend, dat ik op bed de slaap niet kon vatten. 
Was ik ook nog een schoolmeester en nog steeds niet een gepensioneerde,die deed, wat hij graag wilde.

Ik mijmerde over mijn kinderen en hun gedrag in de vrije natuur?
Ging Marthijs, toen zijn vrienden een fikje gingen stoken naar huis met de smoes, dat hij naar de tandarts moest. 
Beschreven de jongens met krijt het witte huis aan de Oosterweg en moesten ze, toen hun moeder ervan hoorde, ze hun excuus aanbieden en gaan staan schoonmaken bij het bekraste huis.
De grote veer voor het huis in de tuin gebruikten de kinderen als glijbaan, maar toch deden ze dat, als pa of moe niet in de buurt waren.
De jongens gingen sigaren roken met hun neven, die op bezoek waren, maar wel op het plein achter het huis. 
De omhoog kringelende rook verried hun aanwezigheid. 
Op een gegeven moment spitte ik de achtertuin en pootte er aardappelen. Vervolgens werd de achtertuin ingezaaid met graszaad. 
Er was toen ruimte over om er te spelen. 
Jan Mark maakte daar zijn spoorwegemplacement met dingen als een andreuskruis en andere zaken, die met veel toewijding en aandacht gemaakt werden door opa Dorst 

Eens liep ik ’s avonds met Jan Mark langs de voortuin. 
Hij stopte bij een conifeer, die ik er had geplant, en liet de top glijden langs zijn hand en hij sprak: 
“Deze vindt pa erg mooi”, alsof hij bedoelde: “Dus deze vind ik ook maar mooi”.

Veel later was ik zelf opa en liep met het kleinkind Olivia door de tuin. 
Ze liep omhoog tegen de groot uitgegroeide buxus om van boven naar beneden te glijden. 
Haar vader stond erbij en wilde ingrijpen, maar ik herinnerde het glijden van mijn kinderen op de grote veer in de voortuin. 
“Laat maar” zei ik tegen Jan Mark, “mijn kinderen deden het al. 
Dus mijn kleinkind mag het ook”.

Het heeft geduurd wel ruim een jaar tot de buxus was hersteld.

Zo was het ook met de sloot met lisdodden. 
In de zomer heeft de sloot zich hersteld, tenminste de lisdodden.
De kattenstaarten waren volledig verdwenen en de gele  Doronicum was ook door de bulldozer volledig uitgegraven. 
Het herstel van de planten verbaast mij ieder jaar weer.

De gedachte aan het gedicht van Frederik van Eeden dringt voor bij me:

DE WATERLEELIE

IK HEB DE WITTE WATERLEELIE LIEF,
DAAR DIE ZOO BLANK IS EN ZOO STIL HAAR KROON
UITPLOOIT IN ’T  LICHT.

RIJZEND UIT DONKER- KOELEN VIJVERGROND,
HEEFT ZIJ HET LICHT GEVONDEN EN ONTSLOOT
TOEN BLIJ HET GOUDEN HART.

NU RUST  PEINZEND OP HET WATERVLAK
EN WENSCHT NIET MEER…

Terwijl ik dit gedicht overtikte uit:
 “Nederlandse schrijvers en schrijfsters 11 (J. B. Wolters- Groningen, Djakarta)
 realiseer ik me pas, dat de uitleg die de Nederlandse leraar op de HBS bij dit gedicht gaf, veel inruk maakte.

Hij vertelde ons, wat je zag bij deze prachtige plant, als je deze rukte uit de sloot. 
Je zag alleen bagger en verder niets meer.

Inderdaad en dat zal Jan Blaauw ook bedoeld hebben. 
Als je  een plant plukt, ga je te ver.
Je moet de plant alleen bekijken en verder doe je niets meer, want:

NU RUST PEINZEND OP HET WATERVLAK EN WENSCHT NIET MEER……








Met dank aan Jan Blaauw, Noordhorn



DE KERSTBOOM VAN BABEL

In Noordhorn hebben we sinds enige jaren de traditie dat bij een appartementenboerderij in de voortuin een grote kerstboom wordt geplaatst rond de kerstdagen. 
Dit gebeurt vooral op initiatief van wat jongere ondernemers die wel van een stunt houden. 
Toch doet de hele middenstand mee als sponsor. 
Het plaatsen van de boom is op zich al een spektakel. 
Er komt een grote takelwagen die het verkeer een poos lamlegt, want de lampen en bollen en andere versieringen moeten in de liggende boom gehangen worden . 
Dan hijst de hijskraan hem in verticale stand. 
Hij staat weer en naast de verlichte molen is Noordhorn enkele weken van grotere afstand duidelijk te herkennen in het donker. 
Dit jaar is de boom extreem groot. 
De reden hiervan zou  volgens tongen zijn, dat het de grootste van Nederland moet zijn en dat je hem vanaf de maan zou kunnen zien.

Dit soort heldenverhalen maakt sommige mensen in het dorp wel wat sceptisch: 
De een vindt het prachtig. 
De ander vindt het maar een overdreven kabaal en een derde houdt meer van gewoon donker en spreekt van nachtvervuiling. 
Alsof het zo moet zijn, bestelt de weerman een hevige wind of storm die ook inderdaad door Noordhorn raast. 
En zie de kerstboom van Babel knapt af als een luciferhoutje.

Gelukkig zijn er geen ongelukken, maar de brandweer moet komen om de boom in stukken te zagen , zodat de wegen weer bereden kunnen worden rond de appartementenboerderij. 
Diezelfde week wordt over het sponsorbord dat trots bij de boom stond een spandoek gehangen. 
En aantal onverlaten leggen ook een klein, versierd kerstboompje horizontaal op de plek waar de grote boom in de grond was vastgemaakt. 
Op het spandoek staat met grote letters:

WEL HET KLAIN NAIT EERT, IS HET GROOT NAIT WEERT!

Deze boodschap is glashelder en behelst een verpletterende wijsheid. Het spandoek was sneller weg dan de boom.





Langs de Mokkenburgweg




Via de Industrieweg in Noordhorn bereik je het weggetje door de weilanden langs de Mokkenburg die werd gebruikt als een boerderij door de familie van mijn buurman Wieringa. Zijn ouders kochten een huis aan de Langestraat 7.Zijn broer bewoonde als boer de Mokkenburg. De weg benadert de spoorlijn die loopt naar Grijpskerk.


Vroeger reden we over de spoorweg op de fiets met onze tweeling, die de spoorlijn noemden de Boing-Boing. Het geluid dat we hoorden, als we de rails raakten met de wielen. Het weggetje dat we noemden naar de   Mokkenburg gebruikte ik         (Jan Blaauw, Noordhorn)
persoonlijk om lekker te draven.
De afstand die ik dan liep. was ongeveer drie kilometer. Als ik meer wilde lopen, liep ik nog een keer dezelfde afstand en ik nam vaak de tijd op. Het weggetje gebruikte ik vaak ook om mijn zoon te leren fietsen. Met zoon Marthijs ging het gemakkelijk. Maar met Jan Mark ging dat fietsen een beetje stroef. Hij ging met mij mee, en ik drukte hem vooruit met mijn hand in de nek en hield hem in evenwicht. Ik liep hard en ondersteunde hem terwijl hij probeerde te fietsen. Af en toe liet ik hem even los. Ik bleef naast hem lopen om hem eventueel stevig weer in het nekvel te pakken. In het begin zat hij op de fiets te janken, maar ik zette door. En na verloop van tijd wende hij aan het fietsen op eigen houtje. Daarvoor gebruikten we de veilige, rustige Mokkenburgweg.

Mijn zoon heeft op die weg ook de liefde voor de trein opgevat. Hij heeft heel Nederland bereisd per spoor, maar ook in het buitenland en vooral in Zweden. Mijn kinderen zijn het huis uit naar Belgie en Zweden ( de tweeling ) en mijn dochter vlakbij in Zuidhorn.


                                 (van Jan Blaauw, Noordhorn)

Vlakbij  de beide boerderijen van Datema en de Jong is een tunnel geplaatst voor fietsers en ook voor de koeien om in een ander weiland te grazen. De overweg  over het spoor wordt niet meer gebruikt en is opgeheven. Het weggetje wordt nog regelmatig gebruikt . Ik loop via de Industrieweg via de Mokkenburg  naar de tunnel, langs de boerderij van Datema, waarvan twee kinderen les kregen van mij aan de mavo . We bereiken de weg langs het Starkenborghkanaal  langs Koopman richting  Noordhorn, langs de Industrieweg naar huis.



Voor een dagelijkse wandeling een aardige route, weilanden met boerderijen en het kanaal met boten. Er is vaak iets te zien. Heel af en toe ontmoet je fietsers, soms wandelaars (zoals ik met pensioen). Je ontmoet ook automobilisten, vrachtwagen-chauffeurs van Koopman  Burgler, Hummel, Top, Balkema. Deze route is voor mij favoriet. Ze geeft rust en drukte tegelijk. Op de weg direct parallel langs de spoorlijn worden regelmatig schapen losgelaten tussen roosters. Dan baan je een weg door de schapen die alle poepje lekker laten vallen in de vorm van dropjes. Maar gelukkig weet je, dat ze wel lijken. maar niet smaken naar drop. Wel doe je er verstandig  aan je schoenen goed af te vegen van het gras. Direct naast de Mokkenburg is een weilandje gekoppeld aan een stalgebouw voor enkele paarden, die overigens meestal buiten lopen. Een schimmel en een zwarte merrie die net een veulen heeft gekregen. De merrie staat altijd naast haar veulen zeker als die gaat liggen, wat vaak gebeurt. Voorbij de Mokkenburg  is een afsplitsing van de sloot, waar veel eenden en koeten zich bevinden. Het weilandje ernaast heeft een hengst en een merrie een zwarte en een bruine.



Als je de weilanden achter de Mokkenburg inspecteert, ontdek je op een zekere dag 2 zwanen, een broedende en een inspecterende. Na verloop zijn de jongen ter wereld gekomen. Ze zijn gekluisterd bij dezelfde (blijkbaar veilige) plaats. Op een zondag ontdekken we de zwanen en hun jongen dichter bij Grijpskerk. De zwanen zijn wat aan het zwerven natuurlijk voor de jongen om iets te leren van de omgeving.

Er is altijd wat te zien of mee te maken. Toch zijn er niet bijzonder veel wandelaars. Mensen die een hond willen uitlaten, kun je ontmoeten of mensen die naar de boerderij van Datema en de Jong. Een dame die aan de Langestraat woont om te wonen vlakbij de molen, waar haar man  als vrijwilliger de molen kan bedienen, laat aan de Mokkenburg haar hond uit. Ze heeft bij haar wandeling last van een sterke wind. Ik kom haar tegen en ze klaagt over de wind. Op de schapendijk heeft de wind haar beroofd van een van de  sieraden, hangend aan haar oorlellen. Ze vraagt me ook te kijken of het ergens onderweg ligt. Volgens mij is dat hetzelfde als het zoeken naar een speld in een hooiberg. Ik besluit dus niet te kijken naar oorbellen die tussen schapen zijn te vinden. Maar al spoedig ontdek ik, dat ik mij mijn ogen de kost geven. Heb ik mazzel of misschien heeft ze het ding opzettelijk gedeponeerd voor  mij. Ik veeg het apparaat af en met enige wil, blijkt het een langwerpig, oorbelachtig geval. Ik glijd het apparaat veilig in mijn zak en besluit het ding keurig bij haar thuis met trots af te geven. Nadat ik de route gedeeltelijk heb gelopen, wip ik even thuis aan om te plassen. Ik vertel over de oorbel die ik heb gevonden en die ik ga aanbrengen terwijl ik mijn route vervolg namelijk een rondje Noordhorn. Ik loop eerst de Langestraat langs het molenaarshuis en bel aan. De wandelaarster doet open. Ze hoort, dat ik een oorbel heb gevonden, misschien behorend bij een schaap, maar deze  waarschijnlijk behorend bij een Noordhornster. Met stomheid geslagen wil ze me iets aanbieden, bijvoorbeeld  koffie. Dat lijkt me niks, maar ik zeg dat ik mijn wandeling wil voortzetten. Een andere keer dan maar, want al gauw moet ik eten en het gaat om een warme maaltijd.

Soms tref je onderweg niemand, soms heb je geluk. Deze keer is het aan de keer van het Starkenborghkanaal. Een visser draagt zijn hengel en zoekt in zijn auto naar een leefnet. Hij haalt het tevoorschijn en roept me om te vermelden met trots, dat hij beet heeft en geen flauwekul, want zijn hengel buigt enorm door. Terwijl hij net zijn materiaal wilde opbergen om te stoppen  De hengel kan ingehaald worden, want hij is gewapend met een leefnet, dat hij keurig onder zijn hengel houdt. Er komt een fietser die stopt en die ook van plan is mee te genieten van deze vangst. Wij zijn twee toeschouwers. De visser staat in aanslag met het leefnet en dan tuimelt een dikke, zware snoek in het leefnet. Wat ga je ermee doen? Ja natuurlijk, eten, lekker natuurlijk. De snoek ,dat moet ze zijn, wordt even in het gras gesmeten. Hij gaat op zoek naar in de auto een  groot,stevig mes. Hij zoekt een plek, waarin hij zijn mes plant en doorhaalt. “Zo gaat hij dood”, mompelt hij. De toeschouwer wil weten hoe zwaar de snoek zal zijn. “Vast wel meer dan tien kilo” Voordat hij de snoek in de auto deponeert, loop ik naar hem toe, en ik vraag: “Kan ik de vis nu al mee? Of brengt u hij met de auto langs” Hij vindt mijn opmerking niet geweldig. Hij doet net of hij me niet hoort. Hij is misschien ook voor wat de andere toeschouwer zal bedenken. Ik weet bijna zeker, dat deze visser alles voor zichzelf wil houden. Ik vind hem te hebberig, als ik let op zijn handelingen bij het vangen en het doden. Ik groet en vervolg mijn weg. Ik ben verbaasd, dat er dikke, en grote vissen in het kanaal zitten. Mijn schoonvader ving alleen spierinkjes, als hij hier ging vissen.

Er zijn mooie dagen bij , niet te warm en heerlijk weer om nog iets te doen. Lopen langs Mokkenburg aan de rechterkant weilanden. Er lopen rode pinken en een paar wit-zwarte kalveren. Volgens mij ligt in het gras een veulen, maar dat kan niet, want het paard is niet in buurt. Dan realiseer ik mij, dat wat daar ligt, misschien een dood kalf ligt. Ik blijf even kijken en stop het lopen. Ik tuur naar het zwarte. dat daar ligt. Het beweegt. Het leeft, want het beweegt, maar wat is het? Is het een kalf, of een ander beest? Plotseling verandert de positie.
Het lijken benen die bewegen. Is het toch een veulen? Dan worden, iets wat lijken op benen omhoog gestoken. Ik blijf gebiologeerd kijken. Wat is het , dat steeds beweegt. Het is een mens. Je ziet ,dat blijkbaar aan iets, wat lijkt op benen met laarzen, die fietsende bewegingen maken. Is het een mens? Ik denk een vrouw. Een boer gaat niet zomaar in het weiland luchtfietsen. Een boer werkt in een weiland en ligt niet in het weiland om bruin te worden in de zon. Ik loop door, maar het biologeert me.  
Er staat op mijn weg een bank en daarop ga ik zitten. Ik kan de  vrouw eerlijk en openlijk zien. Ik wil zien, wat ze doet. Ze geniet van de zon en natuur. Ze geeft zich helemaal over aan de natuur. Weet ze, dat ik haar zie, of het kan haar niets schelen, waarom ik hier gaan zit. Dan begint ze te staan en beweegt naar de pinken. Ze geeft de beesten misschien iets, dat is niet te zien. Ze loopt verder achterin het weiland. Ik zie haar wat bewegen en ik besluit verder te lopen. Af en toe kijkt ik nog even om te zien , wat ze doet .Ze loopt richting naar de fiets die aan het begin van het weiland Als ik even later weer kijk, zie ik dat ze op de fiets  rijdt mijn kant uit. Straks zal ze me passeren. Wat doet ze ?  Ze gaat naar de boerderij van de Jong. Ik gok dat ze een dochter van de Jong is, maar wie. Ik ken er een , aan wie ik heb les gegeven in Oldehove. Op het moment dat ik wil zien, wie het is, is ze me al voorbij. Het is niet vast te stellen, wie ze is. Ik weet ook niet hoe, groot het gezin van Laurens de Jong. Haar stem heb ik ook niet gehoord, dus ik zal deze de Jong  wel niet kennen. Toch maak je op het kleine stuk best wat mee.

Op een dag meldt Douwe bij ons huis hij wil een nieuwe ketel installeren. Die klus kan een hele dag nodig duren. Hij wil dus om acht uur beginnen dan zal hij om ’s avonds ongeveer zes uur klaar zijn. Hij begint met pech, hij meldt dat hij wat later komt, want ze hebben hem de verkeerde ketel gestuurd . Die fout zal hij eerst recht zetten. Als hij is gearriveerd, kan hij beginnen met het installeren, Dan rinkelt zijn telefoon. Hij wordt opgeroepen door de brandweer, waarvan hij als vrijwilliger lid is. Hij vertelt ,dat hij binnenkort toch zal beginnen met zijn ketel, die bijna ligt te verroesten. Maar de brandweer gaat voor. Al met al heeft Douwe zijn klus gered voor vanavond 7 uur. Tot zover verloopt het prima.

Het echte muisje krijgt volgend jaar nog een  staartje. In de middag besluit ik weer te wandelen. Ik kies mijn bekende route. Uit het dorp klink de sirene. Is het de politie of de brandweer, of een ziekenauto. Ik ken ze niet uit elkaar. Ik laat het maar zo. Ik loop, totdat ik links afsla langs het kanaal. Uit  de richting van  Noordhorn richting Grijpskerk komt de brandweerauto. De wagen slaat de weg rechts lans de boerderij van Datema. Ik kijk de auto na. De brandweer rijdt terug richting Noordhorn. Er is niks zeker? Ik kijk links naar de weilanden. Op de hoogte waar ik loop. loopt een sloot van  het spoor tot het kanaal. Er spartelt een koe in de sloot. Het lijkt bijna op zwemmen. Er stopt een jongen bij me om te kijken. De brandweer nadert ons en wij wijzen onze zwemmende koe. Daar is het hun ook om. Ze beklimmen ze het hek en landen in het weiland. Douwe is er bij als brandweer. Ik vertel, dat ik speciaal voor hem een koe in de sloot heb gejaagd. Hij probeert een glimlach te toveren. Dan zie ik Jurjen. Hij hoort ook bij de brandweer. Hij vindt het leuk, dat hij het voetballen op de tweede plan heeft gezet. Dus ik kan mijn grap weer maken. Ik zeg: “Jurjen, ik heb speciaal voor jou een koe gejaagd in de sloot. Hij komt ook niet verder tot een grijnsje. Hij zal hij wel denken: Zij  komen alleen voor het kijken, maar voor ons is het zware werk. Zij lopen door in het weiland naar de plek waar de koe te water ging. Achter ons stopt een landrover met twee brandweermannen. Ik herken een van hen als Klaas Jan Pijpker. Ze komen voor nodige assistentie. Er is een behoorlijk groepje. Met touwen, gekleed met lieslaarzen proberen zijde doe op de wal te krijgen. Helaas presteert de koe weinig, zij is blijkbaar al bekaf. Er ontstaat een gemartel. Mijn mede toeschouwer klaagt, dat veel koeien die worden gered, toch worden afgemaakt, omdat ze teveel water hebben binnengekregen. Daarvoor sta ik niet te kijken. Ik wil het alleen zien, als het goed afloopt. De jongen zegt, dat hij naar huis moet om te eten. Ik besluit, dat ook te doen.

Gelukkig zie ik Douwe de volgende dag weer. Hij doet nog een klusje voor ons. De dakgoot is lek. Hij verhelpt het probleem. “De koe heeft het gered” zegt hij. “Ze hoefden haar niet afmaken”. Gelukkig!


Bij de Jong is Willeke  met haar kinderen weer in het ouderlijk huis ingetrokken. Ze is genoemd naar haar oma Wilmkje. Ze woonde met Oane twee huizen terug bij de brug. We komen vaak op bezoek om even te kletsen. Oane  woonde aan de Langestraat, nadat hij stopte met de boerderij. Hij was getrouwd met een Wilmkje naar wie Willeke werd vernoemd. Opa Oane vertelde dat hij niet mocht meedoen aan het avondmaal, omdat hij geen belijdenis durfde te doen. Hij, vond dat hij in de ogen van God niet vroom was. Eenmaal oud, begreep hij niet dat de kerk jonge kinderen zonder meer toeliet tot het avondmaal, terwijl hij……………..

In de winter zijn de koeien op stal,maar de schapen houden het buiten vol. Er wordt inderdaad voor het eerst na jaren geschaatst. Ook de  mensen van de Jong hebben een mooi slootje gevonden. Ze rijden duidelijk met plezier. Verder is er een reiger die zich laat zien en soms een haas, maar verder zijn er alleen eenden en andere vogels om je heen. In januari wordt het weer iets beter met meer zon. Als ik aan het eind van januari mijn rondje weer loop zie ik in weilanden geen schapen meer. Alleen is een bok in het weiland. Geen schaap is  te zien. De bok loopt maar een beetje rond. Hoe komen op deze manier lammetjes? Ik kijk de bok na.
Ik heb medelijden met hem

 In februari heb ik de Mokkenburgroute gelopen met mijn kleindochter Olivia.en mijn schoondochter en natuurlijk Jens in de kinderwagen. Ik vertel van de fietslessen die ik gaf aan Jan Mark en zijn eerste kennismaking van het spoor, die hij de Boing.Boing noemde. Olivia is een echte puber van vier jaren. Overal stopt ze, totdat zij zich laat overhalen en ………… eindelijk zijn we weer thuis.

Het is april .Langzamerhand komen de koeien in de wei. Er heeft zich genesteld een zwaan. Een paar dagen heb ik maar één geteld. Hoe zit dat?    
       





LULLIG


Op oudere leeftijd heb je in de loop der jaren zo je eigen dingetjes beleefd op het gebied van de seksuele relatie tussen mannen en vrouwen. 
Het eerste schuchtere begin is de spontane ontdekking van  het bevattelijk zijn voor signalen.
Zo ontdekte ik bij het lezen van een strip die dagelijks verscheen in het Vrije Volk, dat bij ons over de vloer kwam omdat vader er correspondent van was, dat mijn aandacht werd getrokken door iets wat me voordien niet bezighield.
Het was een Amerikaanse strip over twee vrouwen, ik denk zusters (Julia en Eve ?) die dingen beleefden vergelijkbaar met zaken die nu voorkomen in soaps. 
Op een van afleveringen stond  de oudste zus (Julia?, mijn favoriet) van opzij zo afgebeeld dat de omvang van haar borsten maximaal uitkwam.

Het plaatje prikkelde zodanig, dat ik het uitknipte en in mijn broekzak verstopte. 
Niemand zou toch begrijpen wat ik in het plaatje zag. 
Voordat ik ging slapen controleerde ik of ik hetzelfde gevoel kreeg en ja hoor, er kwam een stevigheid, waar ik geen weg mee wist. 
Wrijven over de eikel bleek het ja- gevoel te versterken en het kijken naar het plaatje werkte geducht. 
Min of meer door toeval bleek het strijken te leiden naar een ongekend gevoel van gelukzaligheid dat door het wrijven werd opgewekt en een spoor naliet dat later na herhaling pas werd opgemerkt, of althans in verband werd gebracht met deze allereerste seksuele ervaring. 
Ik beschouwde deze nieuwe mogelijkheid van lichamelijk presteren als een verrijking. 
Als fanatiek hardloper en voetballer was de bijkomende fysieke inspanning me op het lijf geschreven.

De betekenis van de daad zelf probeerde ik geleidelijk in te vullen door bij vriendjes, zussen en volwassenen goed op te letten als de gesprekken in die richting gingen. 
Seksuele voorlichting kregen we absoluut niet en ik was totaal verbijsterd toen ik bij een gesprek tussen voetbalvriendjes vernam hoe neuken tussen mannen en vrouwen in zijn werk gaat, althans technische gezien en dat daar van het gevolg is dat kinderen worden geboren.

Blijkbaar had ik het calvinistisch virus dat seks iets smerigs is (meestal) al in het bloed zitten , want de gedachte dat zoiets moois en ingewikkelds als een mens veroorzaakt werd door zo’n groffe, platte daad heeft mij dagen gekweld en ik keek plotseling met heel andere ogen naar volwassen mensen, alsof ik deelgenoot was geworden van het geheim dat ze stiekem ranzige dingen deden.

Intussen werd mijn interesse, gewekt via een stripplaatje, uitgebreid richting teksten die als onderwerp seksuele belevenissen hadden.
 Zo ontdekte ik min of meer door toeval dat in sommige oorlogsromans pittige seksuele ontmoetingen werden beschreven. 
Hoe erotischer deze passages waren, hoe meer ze pasten in de lichamelijke beleving van seks die ik had ontdekt. 
Hoe kwam ik aan die boeken? 
Ik herinner me de serie 08-15 over de oorlog met kanonnier Vierbein en de officiersvrouw Lore Schulz, die vreemd gaat met de soldaten van de kazerne waar haar man de leiding heeft. 
Wat begon door interesse in de wereldoorlog werd behoefte aan het lezen van platte seks. Tenslotte bladerde ik leergierig deze leesboeken door op zoek naar de door mij vurig begeerde passages, die nog interessanter waren dan het oorlogsgebeuren zelf. 
Een kilometer verderop in onze straat was een sigarenmagazijn met een bibliotheek. 
De boeken kon je tegen betaling meenemen en lezen, zodat de sigarenwinkelier nog iets bijverdiende.
Steevast leende ik in die tijd oorlogsromans voor mijn vader(!)
Om niet al te doorzichtig te zijn, wat ik natuurlijk toch wel was, leende ik er een paar leergierige boeken bij voor jongeren die ik vervolgens niet inkeek, tenzij ik me verveelde.

Zo langzamerhand is de tijd aangebroken van evaluatie en ijking van het seksleven aan de werkelijkheid om me heen. 
Is het monogame leven regel of uitzondering en wat heeft me bewogen monogaam te leven? 
Is het trouw, zijn het principes? 
Zit het in de genen, in de calvinistische opvoeding ? 
Is het angst voor verandering, voor straf bij de dood. 
Komt het door gebrek aan alternatieven of kansen? 
Pakken we signalen van bereidwilligen niet goed op? 
Kortom welke redenen waren er om eventuele kansen te ontlopen en gebeurde dat bewust of door een schrijnende argeloosheid?

Een collega en leeftijdgenoot vertelde het verhaal dat hij met zijn dochter door het dorp reed in de auto.
Ze werd helemaal hysterisch toen hij een bepaalde straat inreed. 
Wat bleek? 
Er woonde een kennisje van haar waar ze “op was”, zoals dat heet bij pubers. 
De auto moest stoppen en ze raakte helemaal opgewonden toen de persoon in kwestie, niets vermoedend van de hilariteit rond zijn persoon voor het raam verscheen. 
Daar was de gewraakte persoon in levende lijve en zij gewone stervelingen mochten hem zonder tegenprestatie in volle glorie aanschouwen.

Mijn collega wist de stemming van zijn dochter alleen te peilen met de pijnlijke vraag: Waren de meisjes in mijn tijd dan ook zo hysterisch over mij? 
Deze plotselinge ingeving leidde tot de verbijsterende conclusie dat het leven blijkbaar vol zit met gemiste kansen die eenvoudig niet te benutten waren, maar die nu als een loden last rusten op de waardering voor het persoonlijke seksuele leven. 
En weer is daar die vraag: 
Hoe komt het dat, we deze kansen missen?

Zijn we dan helemaal niet de baas over de zaken die gebeuren in ons leven en menen we ons toch te moeten gedragen als controlfreaken? 
Wat is dan het intrinsieke nut van de gedachte het lot in eigen handen te hebben? 
Sinds dat gesprek, waarin ik ook de belevenissen met mijn eigen dochter vertelde die in het verlengde lagen van die met zijn dochter, besloten we alle opvallende zaken te melden die een tijdbom legden onder onze gezapige opvatting over en beleving van de eigen seksualiteit.

Er ontstond een niet aflatende honger om te leren en vooral om je te verbazen in de trant van : 
Wat nou weer? 
Een klein voorbeeld:
Op de TV hoor ik de mededeling dat Jeroen Krabbe biseksueel is. 
Dit valt te dragen, omdat het blijkt voor te komen, maar we hebben het wel over een acteur, die ons in liefdesscènes met een vrouw misschien onbedoeld wijsmaakt dat het misschien met een man beter zou zijn geweest. 
Die gedachte is onverdraaglijk als je in diezelfde periode hoort dat naast Rock Hudson, mogelijk ook acteurs als Eroll Flinn, Charlton Heston, Peter O’Toole als homoseksueel hebben geschitterd in erotische scènes met vrouwen. 
Mochten deze acteurs wel ons voorbeeld zijn in de trant van een ‘role model’ 
We zagen ze op het doek iets doen wat tegen hun natuur inging! 
Is het acteurschap dan zo’n vak dat je inderdaad een erotische uitstraling kunt faken?
Of is het, als ik heel paranoïde denk, een truc van de vrouwenbeweging ons mannen er uiteindelijk uit werken door ons overbodig te maken? 
Hebben wij mannen als leveranciers van het zaad nog wel een superieure positie of worden we er met deze trucs stelselmatig uitgewerkt?

Ik werp dezelfde vragen op als voorheen, want mijn vertrouwde opvatting over seksualiteit wordt overhoop gehaald. 
En of het zo moet wezen hoor ik in het programma ‘Vroege vogels’ met Ivo de Wijs, nota bene een van zijn laatste het verhaal van de ‘Sneaky Fucker’ 
Een biologe vertelt op smakelijk wijze over de observaties gedaan van een apenstam. 
De mannetjes hebben de gewoonte via imponeergedrag de vrouwtjes bereidwillig te maken door het aangaan van gevechten, door stoer rond te lopen en ander  vormen van imponeergedrag, althans dat zien we erin.

Tussen de geamuseerd toekijkende vrouwtjesapen loopt een vrouwtje  van het ene vrouwtje naar het andere en rijdt vervolgens tegen haar op. 
De observatoren vermoeden aanvankelijk dat het gaat om een afwijkende seksuele gedraging, zoals die van de hond die tegen een been op staat te rijden van een mens. Toch volgt er een nader onderzoek en dan blijkt het vermeende vrouwtje geen vrouwtje te zijn, maar een mannetje met een ‘klein gewei’ zoals de biologe het uitdrukt. 
Terwijl de stoere mannetjes zich te buiten gaan aan nutteloos imponeergedrag gebeurt datgene met de dames waar op zijzelf na afloop hopen, de vermeende beloning van de macho. 
Blijkbaar is het mannetje met minimale uitrusting door zijn seksegenoten steeds beschouwd als vrouwtje met een uitstulpend en daarom ook oninteressant geslachtskenmerk, dat men systematisch negeerde.

Wat is de uitleg? 
Hebben we te maken met een intelligente aanpassing  aan de omstandigheden waarbij de nood tot deugd wordt zoals de lange nek van de giraffe? 
Zijn mannetjes die imponeergedrag vertonen zodanig misleidend geprogrammeerd dat hun lot is dat ze tevreden moeten zijn met het ophouden van de schijn?
Of  blijken vrouwtjes helemaal geen praktische belangstelling te tonen voor mannelijk kwaliteiten die leiden tot imponeergedrag. 
Waarom moet ik denken aan het 'kopspijkers 'zinnetje: 
Nobody fucks Frank de Grave, waarmee bedoeld kan zijn, dat hij niet neukt, maar ook niet verneukt wil worden. 
Uiteindelijk krijgt hij niets. 
Heeft Lubbers gezien de noodzaak van zijn seksuele abberaties, als die er waren, om het zo maar uit te drukken een TE groot geslachtsdeel, zodat hij niet aan de bak komt en verlangt naar het gereedschap van de “sneaky fucker’

Begrijpen wij mannen de signalen der seksualiteit der vrouwen eigenlijk wel, of is het de bedoeling van de natuur juist, dat alles niet zo moet zijn als het lijkt. 
Met andere woorden : 
‘Hoe the fuck, fucks Frank de Grave by never allowing him to fuck?

Met de erkenning van het inzicht van de onbegrijpelijkheid van seks in het menselijk bestaan, is het ook duidelijk dat Freuds systeem definitief in duigen ligt en Woody Allen de belichaming is van de beleving van seksualiteit, die niet is wat ze lijkt. 
Ik heb zijn seksuele relaties met vrouwen in zijn films altijd gezien als een belediging voor ‘echte’ mannen en zeker voor ‘echte’ vrouwen, maar misschien is hij wel het grote voorbeeld van de menselijke ‘sneaky fucker’

Ik heb mijn inzicht kenbaar gemaakt aan mijn collega. 
Samen staan we ondanks onze leeftijd geheel open voor alle nieuwe ontwikkelingen en openbaringen. 
Intussen loop ik na het douchen even langs de spiegel en kijk naar mijn lichaam. 
Ik fluister zachtjes: 
‘Grote Lul’ en weet niet meer of ik mezelf of alleen mijn geslachtsdeel bedoel. 
Wel begrijp ik dat mannen vaak door vrouwen worden beoordeeld met de woorden: 
Ik vind hem een grote lul (of zelfs: Ik vind hem een grote eikel) en stiekem verlang ik naar de positie van de ‘sneaky fucker”


Toch maar eens informeren naar penisverkleining of weet ik best wel dat meedoen met een nieuwe hype ook geen oplossing is, want er komen nog veel meer onthullingen die nieuw verworven inzichten op de kop zullen zetten.                 




Proces- verbaal


Vandaag vertrokken naar school met in het achterhoofd de wraakactie van een leerling op een adjunct- directeur van een middelbare school in Zoetermeer. Omdat je zelf leraar bent, krijgt de gebeurtenis een extra dimensie, maar mijn veiligheidsgevoel is niet aangetast: Verkeersongelukken of andere incidenten zijn even erg en kunnen ook heel ingrijpend zijn. Op school merk ik weinig. Voordat mijn lessen beginnen, praat ik wel even met collega’s. Wat ons opvalt is, dat de scholen de neiging hebben de problemen die er zijn te verzwijgen. Er is geen openheid over wegens vrees voor een slechte naam: Geweld en agressie op school schrikken ouders af en dat kost je leerlingen.
’s Middags een nieuwe bril uitgezocht en de ogen laten opmeten. Er kan iets verbeterd worden aam de glazen en mijn oogdruk is te groot. De remedie is eventueel druppelen op advies van de oogarts. Ik fiets naar huis als de ogen van mijn vrouw gemeten worden. Van haar hoef ik niet te wachten. Het bezoek aan de opticien heeft ruim een uur gekost. De helft van mijn vrije middag is voorbij. De telefoon gaat: Mijn vrouw vertelt me: “ Mijn fiets is weg”. Net als die van mij was hij voor de winkel gezet, maar niet op slot. Ze vraagt: Is je ook iets opgevallen toen je wegging?” “Nee, ik heb er niet op gelet. Zal ik even komen?”

Onderweg kom ik haar tegen op weg naar het politiebureau voor aangifte. Ik zeg haar nog even door te fietsen om te kijken bij de opticien. Ik zie niets bijzonders en ook geen fiets. Even later zitten we bij een politieagent die voor ons proces- verbaal opmaakt. Hij maakt een compleet opstel oude stijl over het gebeuren en ik vraag mij af of er in zo’n standaardgeval niet een eenvoudig formulier is in te vullen. Nu duurt het best lang met ondertekening en voorlezing erbij, maar het zij zo. Mijn vrouw vraagt wat ze moet doen als ze de fiets weer tegenkomt in het dorp. De agent geeft de tip: “ Zet de fiets weg op een andere plek en bel de politie. Maar van mij hebt u niets gehoord”. Ik probeer grappig te zijn en zeg: “Nou ben ik toch uw naam kwijt”. Het gaat om een ervaren agent. Hij reageert niet, maar wijst op de mogelijkheid tegen een lage prijs een fiets te kopen bij de politie, als er fietsen worden verkocht die niet zijn afgehaald.

Ik heb mijn proces- verbaal toch gekregen, dat ik een week ervoor misliep toen ik zonder licht fietste. Of de fiets in ons bezit terugkomt, is zeer de vraag. Er schijnen busjes uit te rukken waarin fietsen worden weggereden die niet op slot staan. In Noordhorn zijn zo fietsen uit de schuur gehaald, terwijl de eigenaars in de keuken zaten te eten. Twee dagen later kom ik thuis
en zie de fiets van mijn vrouw in de garage staan. Ik ben erg verbaasd en meteen benieuwd, hoe dit kan. Mijn fietsenmaker speelt een prominente rol. Hij kreeg een telefoontje van een winkelier achter in de straat waar ook de opticien verblijf houdt. Er was een fiets bij zijn winkel blijven staan en hij had hem maar binnengezet, omdat hij niet op slot was. De naam van de fietsleverancier stond op het achterspatbord. “Ik kom eraan”, sprak de fietsenmaker die net als Peter R. ook De Vries heet, maar dan Klaas. Toevallig probeert op dat moment mijn vrouw bij de fietsenmaker een oude schuld in te lossen en te informeren naar een vervangende fiets. “Klaas is net weg om naar een gevonden fiets te kijken, misschien is hij van u”. Als Klaas terugkomt, kan mijn vrouw zo in de auto stappen, nadat het nummer gecontroleerd is. Ze rijden richting fiets. Het is hem. Dat is nog eens een fietsenmaker die zelfs in actie komt als de fietsen die hij verkoopt gestolen worden. Hulde! De politie hoefde niets meer te doen. Misdaad opgelost dankzij burgerinitiatief.

Later hoor ik dat een oud-leerling werd opgepakt wegens het stelen van fietsen. Hij koos nieuwe fietsen uit en stapte ermee in de trein naar Groningen of Leeuwarden, waar ze werden verkocht. Daarbij liet hij zich gratis vervoeren en lag thuis de brievenbus vol met boetes die maar steeds niet werden betaald. Tenslotte leverde de spoorwegrecherche hem af bij de politie waar de fietsendiefstallen aan het licht kwamen. Mijn vrouw stelt de politie in kennis van het weer opduiken van de fiets. Ongeveer een maand later ontvangen we een uitgebreide missive van de politie waarin omstandig wordt uitgelegd, dat het onderzoek naar de diefstal van de fiets van mijn vrouw niets heeft opgeleverd en er geen spoor van een dader is gevonden en verder onderzoek voorlopig gestaakt wordt. Even stel ik voor een brief terug te schrijven als reactie op de ze brief met de tekst:

Zie je wel ik heb het toch goed gezien!!!
Het werk dat ik doe, moet wel nuttig blijven. 




Onderhandelen?!


Vandaag weer tegen een klassiek lerarenprobleem aangelopen. De examenklas heeft sollicitatiebrieven geschreven. Ik spreek na het nakijken een van de leerlingen aan op het feit dat ik zijn werk niet heb gekregen. Hij spat bijna omhoog en vindt, dat hij het wel heeft ingeleverd.

En dan begint het : “Ik heb het niet, waar is het dan?” “Ik heb het aan u gegeven.”
“Heb je het echt gegeven, of zomaar op tafel gelegd”. Wetend dat dit een zinloos welles- nietes spelletje wordt, besluit ik het over een andere boeg te gooien. Nu moet ik eerst mijn tegenstander meekrijgen.

“Jouw brief is dus weg”, stel ik vast. “Ja, maar ik heb hem niet weggemaakt!” “Ik ook niet’, stel ik vast. “Wat doen we dus, ik ga zoeken en jij gaat zoeken in eigen tas of bureau, of waar ook maar”. Dit lukt na een mokkend: “Ik weet toch zeker dat ik hem heb ingeleverd!’

De volgende dag is de brief door geen der partijen gevonden. Koortsachtig zoek ik naar een slimme oplossing en ik weet dat ik het moeilijk krijg, want deze leerling is een bijter. Ik leg uit dat ik als leraar een niet gelezen brief niet kan beoordelen, terwijl dat wel moet gebeuren.
Verder kan niemand van ons beiden bewijzen dat er wel of niet is ingeleverd. Er zijn ook geen getuigen. Ik stel voor dat hij minimaal de sollicitatiebrief overmaakt en wordt daarna de brief bij mij teruggevonden, dan krijgt hij in de vorm van smartengeld  voor geleden ontberingen een punt of een half punt extra.

Hij mokt nog wat na: “Dan moet ik het weer allemaal opschrijven!” “Dan ben je dus nu heel boos op mij”, vraag ik hem verbaasd, want ik vind dit wel een soort Salomonsoordeel. Dat gaat hem te ver. Hij zwaait wat met zijn lichaam en stamelt: “Dat moet meneer nou niet denken. Nu hoef ik toch niet boos te zijn!’ Hij schaamt zich blijkbaar een beetje, maar zijn rode kop spreekt boekdelen. Ik wil hem nog even laten spartelen en zeg:’ Ja, maar je moet wel boos zijn. In zo’n situatie hoort iedere leerling boos te zijn! Hier deugt niets van! Nu weet ik als leraar niet meer waar ik aan toe ben!”. Hij zit nu helemaal in het nauw en heeft weer een rode kop van verbouwereerdheid.

Dan begint hij te lachen en ziet de humor van de situatie in: Wie heeft wie te pakken? We worden het eens.  


Van school naar huis

Om een uur of half tien fiets ik na een spreekavond in Grijpskerk naar huis. Het is koud weer, tegen het vriespunt. Op de fiets van mijn vrouw rijd ik, omdat het licht op mijn eigen fiets het niet doet. In de fietstassen heb ik bij het weggaan vingerhandschoenen zien liggen. Ik nader Niezijl en ben al aan de linkerkant van de Friesestraatweg gaan rijden op het fietspad. Voor de afwisseling is het leuk om door het dorp te rijden in plaats van er langs

Er komt mij een fiets of een brommer tegemoet. Als ik dichterbij kom, dooft het licht. De snelheid is al verminderd. Er klinkt een stem: “ Meneer, mag ik u iets vragen”. Het blijkt een jongeman op een brommer te zijn. “Jazeker”, zeg ik . Ik ben op mijn hoede. Veel mogelijke verhalen spelen al door mijn hoofd. Ik bestudeer zijn gezicht en vraag me dingen af, zoals “dronken?”, “drugs?”, “agressie?” enz. Ik schat de jongen op een jaar of 18. Hij heeft een niet onsympathiek, open gezicht, maar ik weet dat dat niets zegt. “Ik zie dat u handschoenen aan hebt. Mag ik ze wel hebben?”. Ik vind het een merkwaardige vraag, want als hij ze nodig heeft, heb ik ze zelf ook nodig, omdat het voor ons even koud moet zijn. “Hoe kom je daar nou bij?” Dan is het net of hij probeert me duidelijk te maken, waarom hij ze net meer nodig heeft dan ik. Hij zegt dat hij van Groningen komt en verder richting Friesland moet en dat hij steenkoude handen heeft. Hij laat zijn handen zien. Die zijn in plastic gehuld. ”Dit heb ik gekregen bij een benzinestation waar ik getankt heb”. “Ga je dan zonder handschoenen weg bij dit koude weer?”, probeer ik nog. Hij komt daar niet uit en ik bestudeer nog eens zijn gezicht, alsof ik daarop een verklaring voor zijn situatie kan zien. Ik zie alleen maar onschuld en handen die blauw zijn van de kou.

Dan denk ik aan mijn reserve handschoenen in de fietstas en vrijwel tegelijkertijd aan Sint Maarten, net gevierd in november, die de helft van zijn jas geeft aan een  bedelaar. Ik trek mijn handschoenen uit en geef ze aan hem. “Breng ze maar terug. Ik woon in Noordhorn, Langestraat 3.” “Moet ik ze vanavond nog terugbrengen?”, vraagt hij. Dat vind ik een rare vraag. “Nee”, zeg ik, “dat komt op een dag niet aan”. “Nou heel erg bedankt hoor!”, hoor ik nog. We rijden beiden verder. Ik draag nu vingerhandschoenen,hoewel ik liever mijn wanten had gehouden heb. Ik durf die vingerhandschoenen niet weg te geven. Ze zijn van mijn vrouw.

In die zelfde week overkomt haar iets soortgelijks op het station in Zuidhorn op weg naar Groningen. Er komt een oudere man op haar af. Hij vraagt om wisselgeld voor een eurobiljet. Behulpzaam zoekt mijn vrouw in haar portemonnee. Ze heeft niet genoeg kleingeld. Dan vraagt de man of ze hem kan voorschieten. Hij belooft het geleende geld aan te brengen en krijgt het adres. Mijn dochter zegt nog tegen haar. “ Hoe kun je die man nou vertrouwen?” “Zomaar”, zegt mijn vrouw.

Een week later brengt iemand een bosje bloemen en wat wisselgeld met een bedankje. Het is voor mijn vrouw………………

EN KRIJG IK NU OOK MIJN HANDSCHOENEN TERUG!!??


2003




Wel of niet een bekeuring.


Vandaag heb ik een korte dag, maar 2 lessen. Bij de keuze van de kleding zie ik het zwarte T- shirt liggen met de kangoeroes gekregen van mijn zoon die een half jaar in Australië heeft gewoond. Ik besluit een overhemd aan te trekken met het T- shirt erover. Volgens mij kan dat, omdat mannen ook het overhemd over de broek mogen laten hangen en dat had mijn moeder vroeger absoluut niet getolereerd, maar ik weet dat het nu mode is . Dus het T- shirt mag over het overhemd.

Het is na zeven uur als ik door Noordhorn fiets. Ik besluit, gezien het invallend daglicht mijn verlichting uit te laten . Het fietst makkelijker. Voor mij doemt een tegenligger op. Het is een busje. De chauffeur stopt kennelijk om mij door te laten. Tegelijkertijd dimt hij even zijn lichten en ik vind dat een sjiek teken dat ik er langs mag. Er is nog steeds hoffelijkheid in het verkeer. Het is een politiebus. De chauffeur buigt zich naar mij toe en ik kijk in zijn gezicht. Ik ziet iets bekends, maar kan het niet plaatsen. Dan zeg ik: “ Moet de lamp wel aan?” en ik bedoel, dat ik dacht, dat het al zonder mocht. De agent negeert het onderwerp en zegt: Dag Meneer, geeft u nog les?” Ik zeg verbluft: “Ik ben op weg, jazeker” “Kent u mij nog wel?”

Er flitst door mij heen dat het gaat om een oud-leerling. Dit soort mensen heeft altijd de neiging uit te testen of je voldoende om hen gaf en dus hun naam nog niet bent vergeten. Meestal weet ik het na drie minuten, maar dit is een moeilijke. Hij draagt een uniform en dus intimideert hij mij. Ik probeer me eruit te redden door te zeggen : “Jazeker!” en kijk hem angstig aan. Het is net of hij het begrijpt en noemt zijn naam en ook die van zijn broer en dan weet ik het heel goed. Ik probeer een grapje te maken in de trant van : “En nu krijg ik zeker een bekeuring, omdat ik een oud-leraar ben? Hij laat mij de zin niet afmaken en zegt; “Niet van mij. Doet uw licht het wel?” Opgelucht zeg ik: “Ja, ik zal het aan doen”. Hij wenst mij een goede dag.

Dan realiseer ik me ineens dat hij getrouwd moet zijn met een oud- leerling en ik weet haar naam. Zonde dat ik hem dat niet kan zeggen, want ik had een onuitwisbare indruk achtergelaten. Hij is al doorgereden.

Tijdens eens van de lessen die ik die dag geef, komt de secretaresse langs om te vragen of er absenten zijn. Normaal wordt dit altijd gedaan door de conciërge. Ik reageer verrast en dus verkeerd, want ik antwoord dat absenten nooit kunnen zeggen dat ze er niet zijn, omdat ze er juist niet zijn. Gelukkig negeert ook deze vrouw mijn opmerking en dan geef ik maar het goede antwoord.

Even later, als ze weg is vragen de leerlingen zich ook af  waarom zij de absenten komt opnemen. “Ik heb geen idee”, zeg ik. “ Misschien heeft ze zich wel aangemeld bij de Jehova’s getuigen en loopt ze nu stage door hier de deuren bij langs te gaan”.

Thuis krijg ik wel een bekeuring 2 uur later. Mijn vrouw ziet het T- shirt over het overhemd heen. Ze is woedend: “Ben jij zo naar school geweest? Man, je loopt voor gek”
Ik zeg verbaasd:” Ja, vind je het niet mooi dan?”. Ik was er rotsvast van overtuigd, dat ze het mooi zou vinden. Ik probeer haar ervan te overtuigen , dat ze een T- shirt niet als een hemd moet zien, maar als een gewoon kledingstuk dat je alternatief kunt dragen. Het lukt niet. Ze vindt dat ik niet echt meer los vertrouwd ben.

Over vrouwen moet je als man steeds weer je licht opsteken. Ze beheersen je leven als een politieagent, maar geef mij maar een oud- leerling.




SYNTHESIZER

Voorzitter mag ik, voordat de vergadering begint een synthesizer doen? Een synthesizer? Ja, u denkt misschien dat ik een flauwe woordspeling maak, maar ik bedoel echt synthesizer. De synthesizer is een equivalent van de energizer. Waar de energizer als doel heeft een groep te ontspannen of nieuwe energie te geven, is het doel van de synthesizer de saamhorigheid van de groep te versterken, de verschillende noten worden tot een passend akkoord geordend.
In vergelijking tot de energizer levert de synthesizer het bereiken van een onderliggend dieper doel. De synthesizer waarmee ik nu wil beginnen is zeer eenvoudig van opzet. Ik spreek steeds een zin uit die vervolgens door de hele groep wordt nagesproken. Dit houden we vol tot het einde van de tekst wordt bereikt. Iedereen akkoord? Ik begin nu met de tekst:

Ha gezellig, kom binnen


Zullen we een bakkie doen?

Zwart of met melk en suiker?

Mmmmm lekker hoor!

Wat een mooi kopje!

Maar 2.35 en 100 waardepunten.

Nee Dirk, je zou niet zeggen WAARDEpunten!

Je zou zeggen waardePUNTEN

Goed zo!

Nee, het is prima zo.

Het einde van de tekst is nu bereikt!

Verder hoeft niet!

Nu heb ik een probleem!

Hoe stop je zoiets!

Wacht ik weet iets!

Ik ga naar de wc!

Dan is het gezeik hier afgelopen!

Dag meester!

Geef hem de vijf!

Eenmaal terug blijkt de orde herstelt. “Voorzitter, sorry voor de overlast. Kon u het nog een beetje soepel overnemen? Nou, het viel niet mee, maar ik heb het onderliggend doel gemist, of niet?”  “O, dan zal ik proberen het uit te leggen. De vorige week was door ziekte van de docent een klas naar de aula gedirigeerd om daar te gaan zitten leren aan een proefwerk later op die dag. Van echt zitten en leren kwam er niets, want de groep beschouwde deze les als een tussenles en daarin mocht je doen wat je wilde. De conciërge en de overblijfjuf vonden dat er beste wel toezicht mocht komen en de secretaresse zag mij in de docentenkamer. Ze dacht dat ik net was gekomen, maar ik had een tussenles zonder stip, reden waarom ik met rust gelaten werd door de coördinator. Ze vroeg of ik die klas kon opvangen, omdat er 2 klassen in de aula zaten nu en dat wel iets teveel van het goede was. Ik antwoordde dat ik toch eerst even iets wilde afmaken voor de derde les die morgen en dat ik daarna naar de aula zou gaan. In het werkhok van de conciërge werd nog eens geklaagd aan het overlaten van de overgebleven klas aan haar lot en ik voelde dat de kritiek tegen mij gericht was en dat ik nu de klas helemaal op de rug kreeg. Toen ik klaar was met kopiëren, liep ik de aula
binnen waar ik een opstandige en verontwaardigde klas trof die al acteerde op ruzieniveau. Ik gaf iedereen de opdracht met twee personen bij 1 tafel te gaan zitten, zodat het geheel overzichtelijker werd, daar ze in een groep bij twee aaneengeschoven tafels zaten. Dit werd even forceren, men weigerde. De volgende stap, wist ik was, het individu aanspreken en niet meer de groep. Ik wees dus mensen aan: “Jij daar zitten, jij daar”. Protesterend voldeed men tergend schoorvoetend aan mijn opdracht. “ Ze hadden toch een tussenles. Wat een rotschool. Vind meneer, dan niet dat dit een tussenles is?” Ik antwoordde, dat ze best wisten, dat we bijna nooit tussenlessen hadden op school, maar dat er zoveel mogelijk een invalles was. “Jullie hebben proefwerk Nederlands? Ga dat maar leren.” Ze gingen met tweeën bij een tafel zitten. Sommigen haalden het boek tevoorschijn, maar niemand was gemotiveerd. Toen was er iemand die de vraag stelde: ”Meneer, wat vindt u van deze school?” De vraag kwam volledig onverwacht en maakte dat ik als een razende ging nadenken, wetend dat mijn antwoord cruciaal kon zijn. Om te beginnen tastte ik het waarom van de  vraag af. Verwachtte de steller een serieus antwoord en realiseerde hij zich niet, dat ik die niet zou geven als ik de school ook niet leuk vond. Was de vragensteller wel zo dom, of wilde hij gewoon proberen mij in het kamp van de protesterenden te krijgen en was het motief daarvoor bijvoorbeeld dat ik mogelijk bekend stond als een “recht- voor- zijn raap- leraar”. Ik kende een paar leerlingen van deze klas. Eentje had ik een jaar in de klas gehad van de andere twee kende ik een broer of ik had ik zelfs vader en moeder in de klas gehad.

In de gevallen stilte deed ik een schietgebedje voor een Salomonsoordeel. Mijn antwoord mocht niet cynisch zijn. Ik zou kunnen zeggen: “Raken jullie door zoiets onbelangrijks al helemaal van de kaart, wat moet je dan wel niet, als er echt iets ernstigs gebeurt, ziekte een ongeval of een zware operatie? Geen cynisme, maar wat dan? Toen kwam Salomo: Ik zei: “ Ik weet zeker, dat als ik je over 6 jaar nog eens weer spreek,en je deze vraag stel : “Hoe vond je het toen op die school”, je zou zeggen: “Best wel een goede school, er gebeurde nooit vervelende dingen, de docenten waren meelevend en voor de leerlingen werd regelmatig iets leuks georganiseerd.”

Er viel een stilte. Het gemopper was gedaan en ik bleef mooi zitten totdat het tijd zou zijn. Ik daagde de leerling die ik een jaar in de klas had gehad uit om op zijn hurken de knieën op zijn ellebogen te leggen en dan in balans te blijven. Hij had eerst gevraagd wat hurken waren. Hij probeerde het heel even en toen ik aandrong op een verlenging weigerde hij. Iemand anders uit de groep lukte het wel. Vervolgens kreeg ik de vraag van de jongen van wie ik de vader en moeder in de klas had gehad of ik me zijn vader nog herinnerde. Hij sprak wat spottend over diens schoolcarrière, maar ik gaf geen krimp door op te merken dat hij de mavo niet had afgemaakt, omdat hij de bouw in wou. Vervolgens moest ik waarschijnlijk zijn moeder afkraken, want hij vroeg of ik ook vond dat ze wel overdreven met haar uiterlijk bezig was en inderdaad hij had gelijk. Gelukkig had ik de wijsheid te zeggen dat ik haar vanaf klas 1 van de middelbare school kende als iemand die er uiterst correct en charmant uitzag en dat hij redenen had om trots te zijn op een moeder die er nog zo uitzag en blij dat zijn vader aan hem nog niet zoveel had verknoeid en zo keuvelde de les keurig weg zonder al teveel opwinding.

Deze gebeurtenis toont duidelijk aan dat als in een groep de groepswil ontwaakt, deze door de leden van de groep belangrijker wordt dan de eigen mening. De leider die deze groepswil onschadelijk maakt, slaagt erin het gevaar te bezweren dat een redeloze groep zijn gang kan gaan zoals bij het fascisme. Bij de syntheziser creëert de leider een groepsdoel. Het begint als een geintje maar het kan uitlopen op een ernstig conflict, als de leider het proces niet meer kan stoppen. Zo leidt het fascisme gestart door een leider tot absolute anarchie en kan de leider niets anders doen, dan zich uit de voeten maken”.    




Orale seks



Vandaag geef ik in het kader van een cursus ‘sociale redzaamheid’ voor brugklassers een les over contact maken tussen jongens en meisjes. De bedoeling is de jongens duidelijk te maken dat op deze leeftijd er veel geroepen wordt, maar weinig gedaan op het gebied van seks. Zo is er een opschepspel waarbij jongens in de kring mogen opscheppen over hun contact met meisjes. Ze zitten in de kring en ik begin met de opmerking: “ Ik heb een knipoog gegeven aan Susanne”. Omdat het een rondje opscheppen is, moet de volgende in de kring er steeds over heen gaan. De jongens hebben dit snel in de gaten en via kussen , beffen, anaal neuken passeren allerlei begrippen de revue, totdat er bijvoorbeeld een triootje ontstaat met de moeder erbij.Vervolgens  laat ik de jongens raden hoeveel procent ven de jongens en meisjes op een bepaalde leeftijd tussen 12 en 18 jaar geneukt heeft. Het percentage begint bij 3 procent en eindigt met 50 procent en er zijn aanvankelijk wat verschillen tussen jongens en meisje. Meestal schatten jongens de percentages hoger in.Als je vraagt om een verklaring voor die te hoge inschatting, kom je daar wel uit en verwijst naar het opschepspel. Veel jongens scheppen op over hun sexuele ervaringen, zonder ze gehad te hebben. Aansluitend spelen we het “Vieze woordenspel”. Iedereen mag op het bord een begrip schrijven of iets tekenen dat te maken heeft met seks. Dit leidt tot groot enthousiasme. Er ontstaat een bijna panische run op het bord, zodat je direct regelend moet optreden. Er zijn jongens bij die vol zelfvertrouwen iets op het bord schrijven, maar er zijn er ook bij die alleen durven, omdat ze moeten. Er komt iets beknepens uit en ze maken dat ze bij het bord wegkomen. Er is een vreemde mengeling van geestdrift en schaamte. Als je als leerkracht hun woorden ook gebruikt, wordt iedereen wat rustiger en zakelijker. Eenmaal de groep rond, komt de volgende fase. “ Jullie hebben nu al die woorden op het bord gezet, of tekeningen gemaakt. De bedoeling is dat je weer naar het bord gaat en precies probeert uit te leggen wat er staat’. Oei, dat is even schrikken voor sommigen. De enthousiastelingen springen er net zo makkelijk weer voor en beginnen met verve uit te leggen en imiteren zelfs de lichaamsbewegingen. Opvallend is dat hun bewegingen erg lijken op de bewegingen in pornofilms en je vraagt je niet meer af waar ze de kennis hebben opgedaan. Er is een enthousiasteling die op het bord geschreven heeft het begrip orale seks. Hij is aan de beurt om het uit te leggen. Hij tekent op het bord een hoofd met een groot oor eraan. Hij zegt : “ Je legt dat oor neer en je steekt je lul erin in en dan ga je bonken”. Hij imiteert de bonkende bewegingen van pornofilmseks. Niemand protesteert of trekt zijn uitleg in twijfel. Dit bevreemdt me. Mijn ervaringen zijn toch wel, dat ze vaak wel goed weten wat de door hen genoemde begrippen betekenen. Zelfs standjes kunnen ze goed uit tekenen op het bord. Er is ook iemand die triomfantelijk poepsex heeft uitgevonden. Het is zo dat je je dan volsmeert met poep tot je er helemaal onderzit en dat je dan sex hebt”. Het is tijd. De volgende les heb ik de jongens weer met de meisjes erbij die gescheiden van de jongens deze cursus volgen. Sommige jongens willen alles wat op het bord staat, laten staan. “Voor de meisjes” Dat lijkt hun leuk, maar als ik zeg dat de bedoeling was alles als groep onder elkaar te houden, dringen ze niet aan en sommigen zijn zelfs opgelucht en helpen met uitvegen. Er is een die zegt: “ Maar dat van die orale seks! Dat klopt niet” Hij krijgt geen bijval. In deze onrustige, onzekere jongensgroep merk je erg duidelijk de onevenwichtigheid die er bestaat op het gebeid van sexualiteit en het lijkt of de seksuele revolutie weer opnieuw moet beginnen. Blijkbaar is ook voor de huidige ouders seksuele opvoeding  een moeizame zaak waar men maar niet eens meer aan begint. Om het verhaal aan een collega te vertellen. Ben ik eens gaan pluizen bij het woord oor in het woordenboek ervan uitgaande dat orale seks echt neuken in het oor is ( tenslotte kijk je tegenwoordige nergens meer van op)

Wat te denken van de uitdrukking: ‘Hij vond een bereidwillig oor” “Hij heeft zijn laatste oortje versnoept”. “Het gaat mij het ene oor in en het andere weer uit”. “We hebben gisteren oorverdovende seks gehad”. ‘Je doet het zo hard in mijn oor dat het ervan gaat suizen”. “Ik geloof mijn oren niet!”











SUBCLUB 60




Het is zover! Andermaal in zeer korte tijd kunnen grenzen verlegd worden op het Lauwerscollege Grijpskerk! Een nieuwe doorbraak kan een feit worden! Vormen wij een subcultuur binnen de scholengemeenschap? Dan is er nu ook de gelegenheid een nieuwe sub- subcultuur te laten ontstaan binnen deze subcultuur.

         Sinds de verjaardag van mevrouw Den A. is er sprake van een heuse groep van zestigers bestaande uit twee personen. De verwachtingen voor de uitbreiding van deze groep zijn beter dan ooit. Medio december hopen we op versterking in de personen van de heren De V. en W. die ook in blakende vorm verkeren en op geheel eigen wijze een voortreffelijk aandeel in het groepsgebeuren kunnen invullen. Om maar niet te spreken van hen die over de jaarwisseling heen nu al staan te trappelen van ongeduld met rode konen van opwinding en diverse slapeloze nachten. Ook de heer H. zal de kans niet willen missen op deze nu in gang gezette trein te stappen.



HET CREDO



         Subclub 60 zal niet alleen zijn wat het op het eerste gezicht lijkt. Integendeel er is geen sprake van een tunnelvisie, het vizier staat wijd open naar alle kanten. Alle facetten van het leven zullen op een geheel eigen wijze worden benaderd, ook waar het betreft de inbreng in de eigen schoolcultuur.


KERNDEVIES

LEREN VAN JE FOUTEN…….? KOM ER EENS OM!!

Als erkende babyboomers hopen we bekend te staan als provo’s avant le date:
1.     We pleiten voor een kritische school.
2.     We hanteren zonodig het wapen der bezetting.
3.     We koesteren een gezond wantrouwen tegen de macht.

Om vooral ook zelf het te blijven propageren we de doelstelling:

         DE BOEL WAKKER HOUDEN!

Uiteraard zullen we als club van zestigers op allerlei terreinen adviezen kunnen geven en ook consumeren tot zelfs cursussen, lezingen, bloemlezingen en workshops toe.

Om een indruk te geven, noemen we enkele mogelijkheden:
1. TOVERKRACHTEN
o.l.v Piet W. , een sprookjesachtige beleving

2. UITRUSTEN OP HET WERK? EEN LEVENSFILOFIE EN -HOUDING
         Antroposofische mijmeringen van H. den A.

3. DE-SERRE-BOUWEN-OP-ZEESHOW
         Een musical voor 1 persoon door P. H.

4. WAT ER GEBEURDE IN DE WERELD TOEN IK DE
ELFSTEDENTOCHT REED OF KEEK DE HELE WERELD ADEMLOOS TOE?
         Een verkennende lezing door P. H.

5. AAN WIE BEHOORDEN DE OASICS SPORTSCHOENEN
OPGEHANGEN AAN DE TELEGRAAFPAALDRAAD IN ANJUM WAARMEE DE NEW YORK MARATHON WAS GELOPEN?
Historisch kringgesprek o.l.v. P. H.

6. EEN TWEEDE START: EEN AANRADER OF EEN KOUDE,SLOME
         Gastspreker: W. F.

7. INTERNATIONAAL GROOTVADERSCHAP, EEN EERSTE
VERKENNING
Door J.Th. de H. , m.m.v. ervaringsdeskundigen, A. K. , H. den A. , P. H.
en adviezen van A. G. (internationalisering) en J. de V. ( beeldende vorming)

8.ALLE OUDJES BIJ DE LES: VERANDERINGEN IN HET SEKSUELE
GEDRAG BIJ DE RIJPERE MENSAAP EN AAN TE BEVELEN VERBETERINGEN.
Een biologisch uitstapje o.l.v. K. J.

9. EEN LOEMPIA MAKEN MET ZESTIG? HA? HA? HA!! JA?!
         Workshop met H.T.

10. DE FRIESE VLAG GEVONDEN OP DE TOP VAN DE HIMALAJA MET
DE TEKST: “EN NU BOUW JE HIER MAAR EEN SERRE!”
         Een verkenning van de maatschappelijke herkomst door E. D.


11. OUD? DE DUVEL IS OUD!
Een orkestregistratie o.l.v. C. van S.  m.m.v. M. van D. (tuba), J. van H. (kornet), J. S. (synthesizer) en G. F. (triangel en pauken)

12. BADMINTON VOOR KORTADEMIGEN.
         een aanrader voor jongere collega’s o.l.v. D. de V.
 
13.     Gezien door de achterruit
         liep hij achteruit
         op naaldhakken
         de stakker,
         gekleed als een bruid

Gedichten gelezen door H. W. uit zijn bundel “ De meeste eerste moeten ook de laatste zijn”.

14. LINKSPOOT? RECHTSPOOT? DUIZENDPOOT!!
         Een qatarsistische videobrief van J.J. S.

15. Omgaan met ADHD bij collega met lichtbeelden
         Een oriënterende workshop met I. J.

16. BELEGGEN: EEN KUNST? EEN WEETJE?  EEN MAZZEL?
Een serie lezingen met ervaringsdeskundigen F. K. en D. de V.

17. BIJTJE? BLOEMPJE? BEESTJE? UW LEVEN WORDT EEN FEESTJE!!
         Lezing door de naturist W. F.

U ziet het mogelijkheden te over en te kust en te keur, ja zelfs voor elk wat wils.
Subclub 60 is een aanrader en een nieuw doel ( lees: target) voor jongere collega’s met ambities. Uiteraard zullen we ook doelen stellen die we op korte termijn willen realiseren. We noemen er enkele:

1. Zestigers kunnen locatievergaderingen en sectievergaderingen een uur eerder
verlaten.
2. De TVD wordt voor zestigers afgeschaft.
3. Zestigers beslissen bij ziekte zelf of ze beter zijn en kunnen werken.
4. Zestigers hebben de eerste keus:
als er gebak over is
als er nog maar een kopje in de koffiepot zit of de soeppan
als er een soort soep moet worden gekozen
5. Zestigers trakteren niet meer op hun verjaardag, maar worden getrakteerd
6. Zestigers hebben het recht op vaste plaatsen in de personeelskamer en bij
vergaderingen.
7. Zij hebben voorrang bij:
                   reservering van de video
                   de keuze van een lokaal
                   reservering van de mediatheek
                   het bezoeken van het toilet
                   het vertrekken uit en het binnengaan van een ruimte
                   het bestijgen van de trap
                   het gebruik van de computer in de personeelskamer
                   het doen van een beroep op Laura

TOELATING

Alle personeelsleden die leeftijd van 60 jaar hebben bereikt, worden automatisch lid. Zij kunnen hiertegen niet in verweer treden. Gesjoemel met de leeftijd kan streng worden gestraft. Elk verzwegen jaar wordt dubbel gerekend, hetgeen invloed heeft op de leeftijd van pensionering of vervroegde uittreding. Dit betekent dat de leeftijd van de heer T. nu opgetrokken is tot 78 jaar. Ook het onrechtmatig toevoegen van jaren wordt eender bestraft. Elk gesmokkeld jaar wordt afgetrokken van de nominale leeftijd. De heer F. is nu 38 jaar.
         Verder is het mogelijk dat jongere collega’s die zich volstrekt onnodig gedragen als ouder en rijper een gele kaart krijgen uitgereikt. Wie binnenkort de eer heeft toe te treden, mag dat op geen enkele wijze laten blijken. Het lidmaatschap moet wel met ere maar tevens met volstrekt passende bescheidenheid worden gedragen. Ook het neerzien op jongere collega’s geldt als volstrekt verwerpelijk en is dan ook uit den boze. Demonstratie van het een en ander wordt bestraft met aftrek van leeftijdsjaren.

CLUBLIED

Uiteraard opteren wij voor het gebruik van een cantabel clublied, dat we kunnen gebruiken in tijden van nood, jolijt, of plechtigheid:

CLUBLIED CLUB 60

(wijs: WHEN I’M SIXTY FOUR)

When we get older losing our hair e few years from now.
Will you still be sending us a valentine, birthdaygreetings, bottle of wine?
If we’ve been out till quarter to three, would you lock the door?
Will you still need us, will you still feed us, when we’re sixty-four?

Send us a postcard, drop us a line stating point of view
Indicate precisely what you mean to say, yours sincerely wasting away
Give us your answer, fill in a form, ours for evermore
Will you still need us, will you still feed us, when we’re sixty-four.

We hopen iedereen naar satisfactie te hebben geïnformeerd. Voor nadere informatie verwijzen we naar onze website gemaakt door H. Wever:
         www. subclubzestiglauwersland.nl

Met vriendelijke groet,

Namens het bestuur van subclub 60

ACHA  en adviserend erelid R. Tr.

(De betrokken docenten zijn vernoemd door de initialen)




Verantwoordelijk?

Gedurende de adolescentie wordt ik ooit eens geconfronteerd met een typisch Calvinistische vraag: Je staat op het punt te verdrinken, maar er is nog plek op een reddingsboot. Helaas ligt er naast je nog een medemens in het water. Ga je zelf voor de redding of bied je heel altruïstisch de plaats aan aan je naaste en zo ja, welke argumenten zijn daarvoor te geven? Voorwaar een prachtig dilemma, dat me toen wel gefascineerd heeft.

Een zelfde soort dilemma kom ik tegen als ik me realiseer dat mijn vader tijdens de oorlog het reilen en zeilen van zijn gezin in gevaar brengt door redactionele artikelen tegen de Duitse bezetter te schrijven. Als plaatsvervanger van Algra aan het Friesch Dagblad is hij de verantwoordelijk persoon daarvoor. De Duitsers nemen “zachte” tegenmaatregelen: Ze controleren of hij ariër is en dreigen met een concentratiekamp als………Deze rechtstreekse bedreiging brengt hem ertoe te stoppen met zijn werk als journalist. Het dilemma waar hij  in verkeert, heeft mij altijd aangesproken. Welke keuze maak je in een situatie waarin niemand een beroep doet op je geweten. Later kom ik dit dilemma ook tegen bij Jan de Hartog, een misschien al weer vergeten schrijver voor velen. Ook bij deze schrijver speelt de verantwoordelijkheid voor een gewetensbeslissing een grote rol.

Dit thema kom ik ook tegen in een verhaal dat ik hoor van een theologiestudent die net als ik in de bossen van Drente op een recreatieterrein werkt voor de evangelisatie. Hij voor de preek, avondsluiting. Ik voor de opvang van kinderen in de morgen. Voor mij is het een stage voor de kweek waarbij ik moet werken met jongeren. Hij vertelt over een oom die na een accountantsopleiding bij een groot concern in Nederland met vestigingen in het buitenland komt te werken. De oom heeft zich voorgenomen om zelf zijn carrière uit te stippelen met steeds weer een nieuwe doelstelling. Zijn eerste doelstelling is : Probeer door de kwaliteit van je werk op te vallen, opdat je wordt uitgezonden naar het buitenland. Er is een nevenvestiging in Parijs en die lijkt hem wel wat.

Op een dag wordt hij bij zijn baas geroepen die hem inderdaad vertelt dat de boeken van het filiaal in Parijs moeten worden nagekeken en dat hij een week de tijd krijgt om die klus in te klaren. Zo gezegd, zo gedaan. Er is een handicap die mijn oom wijselijk verzwijgt, om de opdracht niet mis te lopen: Hij spreekt geen woord Frans en lezen gaat dus ook niet. Gelukkig is zijn Engels goed en internationaal gezien kom je daar wel mee weg.

Eenmaal gearriveerd in Parijs, besluit hij zo te werken dat hij de eerste dagen van de week zal gebruiken om de opdracht uit te voeren, zodat hij 2 dagen overhoudt om de stad te bekijken en uit te gaan. Hij gaat voortvarend aan het werk en constateert tot zijn vreugde dat het hem lukt. Via een Engels sprekende collega wordt een gids geregeld, een bloedmooie vrouw,die hem door de stad kan leiden om te voorkomen dat interessante zaken niet door onkunde zullen worden overgeslagen. De gids zal zich de volgende dag melden bij de garage aan de overkant van het hotel waar mijn oom verblijft .

De volgende dag staat mijn oom bij de benzinepomp. Hij drentelt heen en weer. De gids komt niet opdagen en hij begint ongeduldig te worden. Zo wil hij zijn eerste vrije dag niet doorbrengen, wachtend op iemand. Hij heeft net besloten om op te stappen en op de bonnefooi de stad in te gaan, als er een liftboy van het hotel komt aanrennen en hem een briefje in de handen drukt. De jongen verdwijnt zonder tekst of uitleg. Mijn oom probeert het briefje te lezen, maar begrijpt er niets van. De tekst is ongetwijfeld in het Frans. Hij schiet iemand aan bij de garage die Engels spreekt en vraagt hem naar de inhoud van het briefje. De pomphouder verbleekt bij het lezen van het briefje, ontsteekt vervolgens bijna in razernij en gebaart dat mijn oom zich uit de voeten moet maken.

Koppig als mijn oom is, wordt hij nu pas echt nieuwsgierig. Wat is hier aan de hand? Wat in de tekst maakt deze garagehouder zo razend? Hij besluit terug te gaan naar het hotel en spreekt de gerant aan in de hal en legt hem de situatie uit. De gerant glimlacht beleefd, neemt het briefje over en leest het. Het is of de man explodeert. Hij vraagt mij om de sleutel en dringt erop aan dat ik mijn bagage ophaal om het hotel onmiddellijk te verlaten. Als ik beleefd, maar geschrokken vraag om uitleg, ontsteekt hij pas echt in woede en maakt mij duidelijk dat er voldoende over gezegd is.

Mijn oom staat op straat, moederziel alleen, uitgezet uit zijn hotel midden in Parijs. Wat nu? Iets in hem begint te protesteren: Moet hij zich deze behandeling laten welgevallen? Nee toch! Hij zal als koppige Hollander wel eens tekst en uitleg vragen bij de politie. Wat denken die Fransen wel! Bij de politie zie je de toenemende nieuwsgierigheid op de gezichten van hen die mijn oom te woord staan. Ze trekken het briefje bijna uit zijn handen. Het gevolg is onthutsend. Na lezing van het briefje wordt onmiddellijk driftig gebeld, veel geroepen en  met gebarentaal ondersteund en even later komt de marechaussee, vier man sterk om mijn oom af te leveren op het bureau van de vreemdelingenpolitie. Hier eist mijn oom luidkeels om een correcte behandeling na alles wat hem is wedervaren.

Later op de dag komt de Nederlandse consul met de mededeling dat mijn oom een ongewenste buitenlander in Frankrijk is en dat hij vandaag nog zal worden uitgezet en ook deze keer zonder tekst en uitleg over het briefje.

Teruggekeerd in Amsterdam besluit hij nog even langs het hoofdkantoor te gaan om te kijken of men daar iets voor hem kan regelen. Hij biedt daar zijn rapport aan en vertelt  na de vraag waarom hij zo vroeg terug is het hele verhaal. Immers hier is hij op veilig terrein, maar dat blijkt niet meer zo te zijn, als hij vol verwachting het briefje heeft laten zien.

Hij komt een uur later thuis, ontslagen. Totaal ontredderd wordt hij door zijn vrouw opgevangen en zij luistert met stijgende verbazing als hij zijn verhaal vertelt van A tot Z. Haar nieuwsgierigheid naar het briefje heeft inmiddels een climax bereikt en mijn oom geeft het haar met een zucht van opluchting. Zijn vrouw is volledig te vertrouwen. Zij is de enige die nog een einde aan deze bezoeking kan maken.

Enkele dagen later is mijn oom gescheiden en staat hij er alleen voor, zonder werk en zonder gezin. Hij probeert, omdat hij moet leven bij elk geschikt bedrijf te solliciteren, maar steeds komt het gesprek op het briefje en kan hij het na lezing wel vergeten. Er is niemand die hem vertelt wat er in het briefje staat.

Ten einde raad besluit mijn oom het ruime sop te kiezen. Hij krijgt een baantje op een schip uit de wilde vaart. Daar vraagt men niet naar antecedenten. De meeste collega’s hebben wel iets op hun kerfstok. En tijdens tropische nachten op de oceaan zit men bij elkaar op de plecht en worden verhalen verteld. Vaak ook persoonlijke verhalen. Eens op zo’n avond zegt een van de collega’s dat niemand iets weet van het verhaal van mijn oom. Hij wordt er op aangesproken en er flitst door hem heen, dat dit de kans is om de onzekerheid rond het briefje op te lossen. Deze mannen die allemaal iets op hun kerfstok hebben zouden hem begrijpen en accepteren ondanks het vermaledijde briefje. Zo gedacht, zo gedaan. Hij vliegt het vooronder in als de mannen na zijn verhaal met alle geweld het briefje willen zien en opgetogen vist hij het uit zijn bagageruimte.

Hij rent de trap van de kajuit op en stak het briefje voor zich uit, alsof het eerder aankwam. Net op dat moment komt er een windvlaag en het briefje wordt uit zijn handen gerukt. Mijn oom heeft het nooit weer gezien.

Het is of je Het Proces van Kafka leest. Ik heb het verhaal nadien vaak verteld in een klas. Ze zijn dagen later nog kwaad op je. De totale eenzaamheid en het niet, of niet meer terug kunnen vallen op anderen. Dat dilemma spreekt mij aan. Wat zou ik gedaan hebben in het geval van mijn vader?

In mijn twintiger jaren rijd ik op mijn brommer over het fietspad langs de rijksweg van Leeuwarden naar Groningen. Plotseling doemt voor mij een gestalte op, onverlicht. Ik rem op tijd en sta oog in oog met een kalf, midden op het fietspad. Uiteraard springt het kalf weg met bokkensprongen. Ik realiseer mij, hoe gevaarlijk dit is. Het onverlichte kalf zal geschept kunnen worden door een auto met verschrikkelijk gevolgen. Ik schat mijn mogelijkheden in.

Rondom zijn allemaal weilanden. Ik kan naar de dichtstbijzijnde boer gaan en hulp vragen. Misschien zal het te laat zijn. Het loslopende kalf is nu al een tijdbom. Spoed is geboden. Ik zet een van de hekken van een leeg weiland open en besluit het kalf op te jagen door het hek. Tijdens deze jacht sta ik doodsangsten uit. Het kalf begrijpt me niet en springt bokken over de weg heen en weer. In de verte nadert een auto. Ik laat het kalf even met rust en besluit de auto te laten passeren . Misschien blijft het kalf even veilig stilstaan. Dat gebeurt. De jacht wordt heropend en ik weet beslist niet meer hoelang ik met kloppend hart het beest opjaag, maar ik krijg het erin en sluit het hek af met trillende knieën.

Deze gebeurtenis komt gemakkelijk weer op mijn netvlies als ik om in conditie te blijven een tochtje maak op de racefiets. Ik nader op een landweg met huizen en weilanden en een enkele boerderij een aantal auto’s die staan te wachten voor een obstakel. Dat blijken twee losgebroken pony’s te zijn. Ik nader de stoet voorzichtig in de hoop dat ik de plaats onopgemerkt kan passeren. Er zijn mensen genoeg om in te grijpen of erbij te helpen.

Voorzichtig rijd ik langs de pony’s die even langs de kant aan het grazen zijn. Als ik ze bijna voorbij ben, besluit ik aan te zetten en heel snel mezelf uit de voeten te maken. Het is of de beesten daar op hebben gewacht. Ze draaien zich beide om en zetten de achtervolging in. Ik probeer ze af te schudden door te versnellen. Het resultaat is nihil. Op een gegeven moment kijk ik achterom om te kijken hoe de vlag erbij staat. Ik kijk in twee grijzende paardenbekken die mij willen zeggen: ‘Mij raak je nooit weer kwijt, kerel!’ Ik zet nog een keer aan, maar hoor aan het fanatieke dreunen van de hoeven dat dit niet de oplossing is.
Het dorp komt steeds dichterbij met meer auto’s en fietsers en ik breng daar zo maar even twee op hol geslagen pony’s heen. Dat kan niet. Ik geef mijn ontvluchtingplan op en besluit te stoppen. En zie de pony’s komen tot rust en gaan grazen aan de kant van de weg.

Vlakbij is een hek naar een eilandje, waar ook deze keer geen ander vee loopt. Ik zet het hek open en ga de pony’s drijven. Het duurt niet eens erg lang. Gedwee lopen ze naar binnen en in mijn haast om ze op te sluiten val ik bij het slepen van het hek op de grond.Op dat moment komt een laconieke chauffeur van een auto uit stappen. ‘U hebt ze hierin gejaagd?’, spreekt hij zakelijk, alsof dat vanzelf spreekt en monstert de situatie. ‘Dan haal ik even een trailer’.Hij verdwijnt zonder een woord van dank.

Stel dat je een dag later over een dodelijk ongeluk leest, veroorzaakt door een loslopend kalf of loslopende pony’s. Ik ben geen held.

Dat is ook mijn broer niet die in de oorlog melk haalt voor het gezin bij de boer. Hij gaat met een kameraad en neemt 4 flessen melk mee, terwijl er 2 zijn toegestaan. Heb je meer? Dan volgt bij controle in beslagname. Op de terugweg heb je het gegooi in de glazen. Er staan twee landwachten aan de weg te controleren en er is geen ontsnappen aan. Op barse toon wordt gevraagd naar de 4 flessen. Mijn broer steekt uit angst alle flessen kwijt te raken de overtallige twee flessen toe naar de landwacht. Deze wil ze aannemen, maar voordat hij ze aanraakt, laat mijn broer ze vallen. Zijn kameraad kijkt verschrikt met bewondering in zijn ogen. Nou die durft! Beide jongens maken van de verbazing gebruik door er hardlopend vandoor te gaan.

De volgende dag gaat het nieuws als een lopend vuurtje door de school. Mijn broer heeft twee flessen melk op de grond gekwakt om te voorkomen dat de landwachten ze zouden meenemen. Hij wordt die dag bewonderd als een held. Op de weg naar huis vertelt mijn broer aan zijn vriend: ‘Dat die flessen op de grond vielen kwam door de zenuwen. Mijn handen begonnen zo te trillen, dat ik ze niet meer kon houden!’ 



Via de links kom je ook in mijn andere sites

De tekeningen van Folkert, Jan Thijs, Marthijs, Lianne en beeldhouwwerk van Thijs Teunis de Haan
Site:
DE HANEN
JONGE HAAN
THIJS TEUNIS DE HAAN
MARINUS THIJS DE HAAN
CLASINA HELEANNE MARGRIET DE HAAN

Het verslag per maand gemaakt.
Site:
MAANDBOEK


De boeken en de journalistieke uitgaven van Jan Folkerts de Haan
Site:
MASTERBOKKE

Houtsnijwerk, tekeningen en teksten
Site:
FOLKERTDEHAAN

NOORDHORN























































Geen opmerkingen:

Een reactie posten