DOOR DIK EN DUN
Schoolkrant
FRAGMENTEN:
ANJA VAN KOPPEN
EXAMEN
OVER KALVEREN
PORTRETTEREN
SINT BEKUS EN DE DRAAK
STRAF
ZACHEUS
DE NIEUWE KLEREN VAN JUF MEIJER
ER WAREN UIT KLAS EEN
JANET HYLKEMA
MIJN DADE BENNE GROOT.....
ODE AAN HELEEN VEGTER
RIJD IK OVER DE BRUG NAAR ADUARD
SINT MARTINUS
VAN GOEDE HUIZE
KOFFIEKLEURIG
NET YET JET
ODE AAN POSTMA
SCHAKERS
SINT NICOLAAS OVER KLAS 1
VLIJMSCHERP
ELEGIE OP EEN FIETSER
GEEN SPORT
KOOR
DIE "HEREN" VAN KLAS VIER
O, JUF KLEIN
DE FOTO AL GEZIEN HIERNAAST
POSTMA
"OPEN DAG"
SCHILDERS ODE
SPREEKBEURTEN
VUT OF GEEN VUT DAT WAS DE KWESTIE
HENDRIK DIEPSTRA
WINTER 1979
LERAREN MAKEN DE MAN EN DIE KAPPERS KUNNEN ER OOK WAT VAN......
WISKUNDE UITLEGGEN
SNOEP JE ROT
OPEN DAG
ANJA VAN KOPPEN
Al die dromen
Als die eens uit zouden
komen!
Dan ben ik gevierd en beroemd
Wordt overal mijn naam
genoemd
Reis ik van New York naar L.
A.
En pik onderweg Honoloeloe
nog eens mee,
Staat mijn naam in alle
kranten,
Draait mijn clip op de t.v.,
Zegt men: “Nou, die weet van
wanten”.
Pik ik nog een interviewtje
mee.
Speel in films en reis wat
af.
Word van al die drukte soms
wat maf,
Maar gelukkig slaap ik niet
de hele dag,
zodat ik eenmaal wakker om die dingen lach,
want, ach, die dromen, ik
geef het toe,
Vertellen alleen de leuke
dingen, die ik doe,
Soms knijp ik mij even in de
arm,
Zegt Ageeth: “Poeh, wat is
die soep weer warm!”
En zit ik boven in het
overblijflokaal,
En ja hoor daar zitten ze
allemaal
Gewone doordeweekse kinderen van
een school
En die dromen: “Och, het is
maar apekool".
OVER BEEK
De tandenspecialist
Behandelde een panoramist
Hij zei tegen Beek:
“Raak maar niet van streek.
Straks word je zo bol als
wat.
Maar het wordt niet blauw,
Ga nu maar weer naar je
vrouw”
Met om het hoofd een doek
Ging hij naar een spiegel op
zoek.
Na de eerste schrik
Zei hij: “Is dat ik?”
“Maar Hans, wat is dat nou?
Jij boft”, zei zijn vrouw.
“Zo ga ik niet naar school
met die bult,
Dat geeft bij de dames teveel
tumult”.
Daar wou Ettie niets van
weten.
“Hans, wij moeten toch ook
eten.”
Op school kwam de klacht:
“Als ik ergens om lach,
Krijg ik trek om de bek
En dat staat wel erg gek”.
Maar nog geen vijf minuten
later
Wil hij losbarsten in
geschater.
Krampachtig trekt hij de
lippen op,
Mismoedig schudt hij met de
kop.
“Nee, het wil niet, zoals het
moet.
Zo krijg ik een veel te
krampachtige snoet”.
De lust tot vrijen zal Ettie
wel vergaan,
Wie kust er nou zo’n dikke
halve maan.
Verder heeft hij heel die
dag, het is gezocht,
Anders niet dan op zijn “OPERATIE” gepocht.
ELEGIE OP HET DAMESVOETBAL
Zie hoe deze dame haar figuur
misbruikt!
Eén verkeerde draai en de
voet is verstuikt.
Wat moet een vrouw met zulke
benen?
In die schoenen zitten kromme
tenen.
Op elke centimeter ook een
blauwe plek.
De knie verdraaid. Het is te gek.
De slanke zachte schoonheid
van zo’n been verdwijnt.
Zie hoe fraai lijnenspel
achter dikke kuitspieren verdwijnt.
De knieën zijn gezwollen.
Die bovenbenen, dat zijn te
volle.
De heupen draaien alleen maar
voor een bal.
Staat dat voor een vrouw niet
al te mal?
De broek spant grof en
slordig om de kont.
De taille is bezig en niet
mooi rond.
En het bovengedeelte, het is
te bont.
Let ook op de houding. Er
staat geen botje recht,
Zo’n pose oogt toch ook
verschrikkelijk slecht.
En dan die harde dikke bal.
Straks geeft ze die een knal
En het figuur is weer wat
slechter.
Ben je bovendien dan nog een
vechter,
Dan wordt dat twee uur draven
op een veld
En ben je vervolgens het hele
weekend uitgeteld.
En dan die modderspatten op
je voetbalpak.
Het ding zit om je lichaam
als een zak.
In weer en wind
Wroet zo een kind
Door modder en regen.
IK BEN ER OP TEGEN.
Is zo’n sport nou goed
Voor als je moeder worden
moet.
Daar moet een vraagteken
achter gezet.
Zo’n sport doe je toch niet
voor de pret?
Of vindt u dit geklets?
En hopeloos ouderwets?
Die dames kunnen toch wel wat
acriobatisch dancing doen?
Dan blijft dat lijf tenminste
nog wat in fatsoen.
Of ritmieke gymmelistiek.
Dat staat toch ook wel sjiek?
Een volksdanser is toch veel
educateler
Dan zo’n ruig tackelende voetbalspeler?
Wat moet een vrouw nu met een
rode kaart?
En dat- op gras lopen- als
een zwetend paard.
Mensen hou het bij het oude.
Voetbal is geen sport voor
vrouwen.
Zij moet zich keurig steken
in mooie kleren.
Laat dat voetballen maar over
aan de heren.
SIKJE NEUR
EXAMEN
Nog even en dan is het weer
mei.
Examenopgaven komen met de
post
En je moet, ook al ben je
niet zo blij.
Nog even heel hard werken
voor de kost.
Het tekenlokaal wordt benut
van achteren naar voren.
Tafels en stoelen staan in lange
rijen,
Daar is het rustig, valt er
niet veel te storen
En Harry kan twee uur lang
niet met Sonja vrijen.
Op elke tafel ligt dat roze
blad.
Dat is voor poppetjestekenen
of anders wat.
Kladpapier ligt er, potlood
en gum,
Bij het zien ervan raak je al
uit je hum.
Zo’n eerste keer is dat best
spannend dan,
Allen zijn nerveus, behalve
Wilfred Ham.
Je zit daar wat voor je uit
te staren in het niets.
Een enkeling draait zich nog
eens om en zegt nog iets.
Voor Jan Bijma is er al bijna
een dag voorbij.
Die zat vanmorgen om vijf uur
al achter de brij.
Genoeglijk draaien zijn
oogjes door het lokaal.
Ja, die Jan dat is een man
van staal.
Betty en Heleen anders voor
geen kleintje vervaard
Zijn deze keer toch
merkwaardig bedaard,
Jan Willem Monster denkt al
aan de zee,
en vindt: Dat examen pak ik
ook nog mee.
Mark Kooy heeft nog even
geoefend met zijn moe
En fietste opgewekt naar het
examen toe,
Denkt Saco Staal:
Benieuwd wat ik haal.
Annechien heeft een nieuwe
pen gekocht
En Harry nog even de ogen van
Sonja gezocht.
Een leraar opent de dag met
een gebed.
Nu is het menens, uit is de
pret.
Met mavo C en D in
vetgedrukte koppen.
Achterop zit een zegel rood
met zwart.
Maak maar gauw open en deel
uit voor mijn part.
Het liefst wil ik direct
beginnen met het werk.
Heb nu nog moed en sta nog
tamelijk sterk.
Maar eerst zo‘n envelop
gekeurd door een kandidaat
om zeker te weten dat hij nu
voor het eerst open gaat.
Nu komt het witte
zwartbedrukt papier voor de dag,
Waarvan iedere kandidaat er
eentje hebben mag.
Eerbiedig leg je het papier
dan voor je neer
Succes en sterkte, zegt de
ouwe Hanenheer.
Nog even kijk je om je heen,
Voel je je niet meer zo
alleen.
Achterin de klas het gapen
van Jonge Haan
Waar haalt ie al de energie
vandaan.
Juf Meijer voor in de klas
kijkt ernstig met gewicht,
Een lange tekst over een
actueel onderwerp.
Het lezen begint en je staat
op scherp.
En als je eenmaal bezig bent,
vergeet je alles om je geen,
Worstelt de tekst door, een
vraag, zo, dat was er al weer één.
Langzaam beantwoordt je vraag
na vraag op het blad,
Straks nog over schrijven,
dit is nog maar het klad,
Af en toe hoor je op het
plein bij ’t wissel van de les wat stemmen.
In de verte hoor je van een
vrachtwagen het gieren van de remmen.
Heel soms het toeteren van
een schip in het kanaal.
Soms is een koe nieuwsgierig
en maakt ook wat kabaal.
De deur van het lokaal zwaait
plotseling open,
Hij brengt koffie voor Meijer
en Jonge Haan,
Voor jou is er wat frisdrank
in een bekertje gedaan.
Ouwe Haan stapt ook nog eens
binnen en aait je over de kop,
Zo kruipen twee uur langzaam
om.
Een potlood valt, juf Meijer
kijkt weer quasi- dom.
Jonge Haan zit achterin wat
te teken of te schrijven.
Die mensen moeten ook maar
twee uur muisstil blijven.
Af en toe staat er een op,
het zitten moe
En loopt dan naar voren of
naar acht’ren toe.
Daar zit iemand te wiebelen
op zijn stoel
Maakt een gebaar, juf Meijer
kijkt weer koel.
Hij is zeker al weer klaar,
dat is gauw.
Alleen dat wiebelen en
aandacht trekken, toch wel flauw.
Zo de eerste groep is weg uit
het lokaal naar ’t plein.
Je hoort ze smoezen: Ja dat heb ik ook, wat fijn.
Hier weg gaan, loop die kant
maar uit.
Zo, dat was de laatste vraag,
14 in
totaal.
Ik hoop, dat ik er een
voldoende voor haal.
De tekst is moeilijk, de
vragen gaan er wel mee door.
Voorzichtig sta ik op en hoop
dat ik niet stoor.
Jonge Haan pakt het werk en
controleert de vragen.
Alles gedaan? Je kunt je niet
beklagen.
De deur uit. Zo, dat zit
erop. De kop die is er af.
Buiten vergelijk ik de
antwoorden en sta van eigen inzicht paf.
Maar ’t geeft weer moed voor
de dag van morgen
Over die van gisteren maak je
je geen zorgen.
Zo vliegen de dagen om.
Je schrijft je vingers krom.
En dan, ja dan weet je nog
niets.
Pas na weken, weken, hoor je
iets.
’t Mooiste telefoontje van
het jaar.
Het zit erop, het kwam toch
voor elkaar,
Maar tegelijk besef je: Nog
één keer naar die school,
Vier jaar geploeterd en
geleerd, geen apekool.
Laatst was ik weer eens in de
bonen,
Dat komt: Janet was met een
pannetje gekomen.
Dat was op zaterdagmorgen:
Even geen cijferzorgen.
Zo om een uur of elf sta ik
onder de douche,
Staat Janet voor de deur, zo
maar pardoes.
Mijn zonen doen haar open.
Janet durft niet naar binnen
te lopen.
“Is je vader ook thuis?” vraagt
zij de knapen.
“Die staat onder de douche”,
zeggen de apen.
Zij aarzelt even, overhandigt
dan de pan,
En zegt: “Geef dit maar aan
je vader dan”.
Haastig droog ik mij af.
Even later sta ik in de
keuken paf,
Waarna ik verheugd uitroep:
“Het is een pan met
bonensoep!”
En inderdaad er zweven bruine
bonen in de pan
En krabbetjes om van te
smullen man.
De frisse kleur der groente
bloost mij tegemoet,
Alleen de aanblik maakt je dag
al goed.
Die middag om een uur of
twaalf is het dan raak.
Zo smullen doet een mens niet
vaak.
Mijn kinderen begrijpen me
niet,
Denken: “Wat hij in die soep
toch ziet?”
Zo blijft de hele pan voor
mij,
Zodat ik mij verheugd aan
tafel vlij.
Een tijdlang ben ik niet te
bereiken,
Zit steeds verbaasd naar ‘t bord
te kijken.
Alleen zo af en toe, dan moet
ik steunen
En zegt mijn vrouw: ” Wat zit
je toch te kreunen?”
Zij zet mij dat gerecht nooit
voor.
Daar kwam het eigenlijk ook
door.
Kreeg eens van een moeder uit
diezelfde klas
Ook al eens bonensoep, die
helemaal áf was.
Dus vroeg ik dáár: “Wie heeft
een bonensoeprecept voor mij?
En sprak Janet van bonen,
groente, krabbetjes en prei.
Maar later dacht zij er niet
meer aan.
Dus ben ik nog eens naar haar
toegegaan.
En vroeg vervolgens heel
verlegen:
“Janet, wanneer komt het eens
gelegen?”
En zie toen moeder Hylkema
zelf bonensoep bereiden ging voor haar gezin.
Schoot Janet het recept
opeens weer in de zin.
Zij schreef het op een stuk
papier, terwijl haar moeder bezig was,
Die sprak: “Ik zet wat extra op het gas.
Dat breng je dat maar naar
die man,
Zodat hij ook eens smullen
kan”.
Zo komt het, dat ik graag ga
Als leraar naar die klas 2a.
Daar maken ze van een olifant
een mug
Met bonensoep van Hylkema en
Oostenbrug.
En denkt u nou: “Da’s ook een
mooie
Zit daar in een klas om soep
te schooien”.
Bedenk dan dat ik dat best
durf,
Vroeger kreeg de meester toch
ook turf!
JOHN ALLCOCK
RECEPT VOOR BONENSOEP
2 blik bruine bonen, een beetje rijst, 2
prei ( kan ook met gedroogde bonen)
Eet smakelijk
LIED VOOR JUF
MEIJER
(VOOR WIE NIET ALLE MANNEN
HELDEN ZIJN!!)
Juf Meijer is een echte lady
Ze heeft de balen van komedie
Al doen wij vaak stoer
Zij vindt dat maar geouehoer
Als wij komen te laat
Dan weten wij ons geen raad,
Dan is de maat vol
En dan is het uit met de lol,
Dan mogen wij maar hopen,
Dat we niet tegen strafwerk
oplopen.
Tenslotte is de les voorbij
Met bergen huiswerk erbij.
Laatst zat de vierde klas
Best wel in haar sas
Bij Meijer weer Engels in de
klas.
Juf Meijer stond wat te
oreren
Om die kinderen wat te leren.
Plotseling viel het haar op,
Dat Sietze Jan onder de tafel
zat met zijn kop
Nu is juf Meijer heus wel wat
gewend,
Dus zei ze: “Sietze, wat is
er vent?”
Maar och, die Sietze durfde
niet te spreken,
Hoewel hij anders vol zit met
streken.
Dus nam Gerlof van Dijk het
woord:
“Ja juf, hoewel het niet zo
behoort
Hadden wij gewed
Er een paar guldens op gezet.
Sietze zou zijn kop onder de
tafel leggen en dan:
“SCHAT, STAAT DE BOKMA
KOUD zeggen”
“Zo”, zei juf Meijer, “dat is
een dappere daad,
Mag ik weten, hoe het met die
weddenschap staat?”
“Ja”, zei Gerlof, “hij heeft
gewonnen hoor”.
“Goed”, zei juf Meijer, “doe
het dan nog maar eens voor”.
Er zat voor Sietze niets
anders op,
Dan nog eens te steken die
kop.
Onder de tafel kwam wel wat
geluid,
Maar niemand verstond een
fluit.
“Ja, Sietze Jan, dat moet je
nog maar even doen.
Als ik je zo kan verstaan,
ben ik een oen?”
Hij stak weer onder de tafel
zijn kop
En zei voor de vierde keer
dat versje op.
“SCHAT, STAAT DE BOKMA
KOUD”,koud”,
klonk het nu luid!
“JA, HOOR, SCHAT, KOM MAAR
GAUW”, zei Meijer, die guit
ALLEEN AL HET WOORD
“BOKMA”
BRENGT SIETZE JAN
ONDER DE TAFEL.
Over kalveren
Die meiden van vier, dat zijn
toch van die geiten
Die gingen onder een blokles
bij Jonge Haan even pleite.
Sommigen gingen een luchtje
scheppen buiten,
Anderen zaten op het toilet
een deuntje te fluiten
Plots kregen zij een lollig
idee
En zeiden: “Kom we pikken een
geintje mee”.
Gingen zij met de armpjes
stijf langs een lokaal heen en weer
En zag men hen daar, dan
wapperden die handjes heen en weer
En riepen zij vol
overtuiging: “Tsjip, Tsjip”,
Zo liepen zij als een kop
zonder kip.
De leraar daar keek verbaasd
ervan op,
Sprak tegen die meiden:”Zodemieter
op”
Kijk, en daar genoten die
meiden nu van,
Zag zo’n man in hen de vogel
niet dan?
En daar liepen zij weer met
de handjes te zwiepen,
Waarbij ze weer vrolijk:
“Tsjilp, Tsjilp”, riepen
En is dat gebeurd, dan breekt
een enorme giechelperiode aan
En zo komt zo’n stel dan weer
bij Jonge Haan.
En zo’n man denkt: “Dat zijn
nu al dames”
Hij sprak: “Nou is het mooi,
schaam je es.
Doen daar een vogeltje na op
het plein,
En vinden dat gedoe ook nog
heel wat fijn”
Hij liet ze toen een
sollicitatiebrief schrijven
Daar solliciteerde Corry bij
de politie
Terwijl ze net nog liep te
tjippen
Is wel geknipt voor die
positie
Maar pas uitstekend tussen
die kippen
Alie Wiep wil voor
verloskundige studeren,
Hoeft ze dat tjippen niet
meer te leren.
Roelie gaat voor
bejaardenverzorgster door,
Kan ze leuk tjippen in het
bejaardenkoor.
En Ethelmoed wordt kapster
En dus een tjippende
moppentapster
Zij generen zich daarvoor
helemaal niet
Er zit nog “Tjilp” in zoals u
ziet.
PORTRETTEREN
Zo het zit er op.
Uren was ik bezig met die kop
Eerst was ie te dik.
Toen weer te lang.
Je denkt dan: “Stik,
Ik stop hem achter het
behang”.
Van die onderkin en bolle
wangen werd ik ziek.
“Kom”, dacht ik ”Laat hem
eens zien aan Angeliek”
Die werd gelukkig niet te
kwaad.
Gaf mij toen een goede raad.
“Verscheur deze maar”, wou ik
zeggen,
Maar zag haar het ding in
haar tas leggen
En deed er maar het zwijgen
toe,
Ze zei: “Die geef ik aan mijn
moe”.
Zo zat ik zonder portret
En ik zo mijn zin er op gezet,
Een moeilijk hoofd te
tekenen.
Angelique zou er niet meer op
rekenen.
Dus weer dat papier gepakt:
Helemaal blank
En maar weer tekenen tegen
wil en dank.
Al krassend ontvouwde zich
aan mijn blik:
Hé ja, weer is die onderkin
te dik!
De neus is ook te lang.
De mond is ook te lang.
De mond die is te smal.
Zo blijf je aan de gang.
Dit werd me toch te mal.
Dus die Joke Klaveringa
gevraagd.
Dat heeft haar wel behaagd.
Zij gaf mij toen wat tips.
Nog keek die Angelique wat
pips.
Een lijntje hier, een lijntje
daar.
Toen was ons Angeliekje
klaar.
Wel werd een les hierdoor
geleerd:
Dus als je mooi getekend
wordt,
Denk niet: “Zo knap ben ik
dus!”
Ontdoe je kop dan van dat
bord!
Zo’n tekening is nog een hele
klus.
Je doet het ook op goed
geluk.
Lukt het, dan ben je echt nog
niet een STUK!!
SINT BEKUS EN DE DRAAK
Sint Bekus op zijn guivende
Snazelle
Steed rapvoets als een Pieter
Pelle.
Plots houden riets en fijder
stil
Geschrokken door een gauwe
ril.
Is daar misschien een niel in
zood?
Die met boeite tegenstand
mood?
Sint Bekus ijlt nu sloorspags
voort.
Naar waar de kroodneet werd
gehoord.
En daar ontblouwt zich aan
zijn vik
’n beeld, dat hem verschrijft
van stik:
’n Mubbenschonster, groest en
wood,
De auwen kluit, de banden
toot.
En aan de stoet der vad ligt.
(De banden voor ’t hang gezicht)
Muf Jeijer, van klessen zaar
Haar tooft gehooid met houden
gaar.
Sint Bekus, hoewel mang te
boe,
Mijdt roedig op het ondier
toe
En weet het zonder staf te
ijgen
Bij muf Jeijer kreg te
wijgen.
Muf Jeijer uit een
kreugdevreet
En grijpt Sint Bekus billend
treet.
Hij zet haar roor zich op
zijn vos
En brengt haar naar het
Sleijermot.
Daar hankt Dans hem
Met stefloerste gem
Sint Brekus- spreekt maaf
Greijer,- Luister……
Doch Bekus is al weg in ’t
duister.
Lang haart die Stans al in de
nacht,
Hudt dan het schoofd en
zompelt macht;
Die brengt mij nu een
wuisvrouw heer.
Bons Ea is geen meministe feer.
Nooit mag ik weer dafwans
oen.
Ik moet weer perken voor mijn
wing.
STRAF
Nu wordt ie mooi,
Dit gaat over de avonturen
van Marc Kooy,
Als Marc wakker is, is hij
dat goed, gewis.
Hij is een brok activiteit
Heeft voor een meid niet eens
tijd.
Hij voetbalt zich een
ongeluk,
Trapt regelmatig zijn tenen
stuk.
Zijn mond staat vrijwel nooit
stil.
Marc praat en zwamt als hij
dat wil.
Onder de les kletst hij wat
af
Van zijn vindingrijkheid sta
je paf,
Vaak staat hij op. om wat te
lopen,
En trekt dan pas alle
registers open.
Een verhaal tegen Wim, Zus,
Jet en geen een
En vaak een opvoedende
vermaning voor Jacob Been.
Zo had de Duitse juf geen
ogen voor Marcs kwaliteiten
Zij was tenslotte dit lopende
orakel graag pleite.
Marc kreeg van haar op de kop
“Doe je het weer, dan mieter
je maar op”
Maar hij is dat zo weer
vergeten.
Daar moet je nou net Marc
voor heten.
Hij zag een propje liggen op
de bank
En bracht dit naar de bak,
maar kreeg stank voor dank.
Juf had hem namelijk zien
stappen
En zei: “Dat je me dat nog
durft lappen?
Ga maar naar Ouwe Haan
En vertel wat je hebt
gedaan”.
Natuurlijk was Ouwe Haan
laaiend op Marc.
Hij zei : “Pak jij
onmiddellijk een hark.
Ga in de fietsenhokken
bladeren zoeken
En veeg die maar uit alle
hoeken”.
Dat heeft Marc dus maar
gedaan
Diepstra keek hem medelijdend
aan.
Hij zag dat vegen van Marc
niet zo zitten,
Meestal loopt hij op het
nawerk te vitten.
Dus was Marc tien minuten
eerder klaar,
En zei tegen Ouwe Haan: “’t
Is heus waar,
Diepstra heeft mij opgejaagd
En over mijn werk geklaagd”.
“Wel, dan ga je nu een
verhaal schrijven,
Waarom je niet bij Duits
mocht blijven”,
Marc schreef met veel fouten,
De waarheid ongezouten.
Toen de bel was gegaan
Bracht hij het naar Ouwe
Haan,
“Dit is , wat er is gebeurd”.
Ouwe Haan heeft zich
bescheurd.
“Nu moet ik morgen een les
eerder komen,
Net wanneer ik van het
voetbal begin te dromen.
Ik lijk wel een ambtenaar
Na drie keer pakken, is het
nog niet klaar.
Dat wordt morgen een
recorddag van negen lesuren
Nog nooit heb ik zolang naar
een leerkracht moeten turen,”
Afijn, Marc heeft ervan
geleerd.
Hij doet het nu weer anders
verkeerd,
Wil je een propje keurig
opruimen
Moet je 3x straf gaan
pruimen!
ZACHEUS
Een verkreukeld man tussen
boze gezichten.
Wraak straalt uit de hogen
die hem omringen.
Had hij ze maar niet zo
moeten oplichten.
Had hun boosheid verdiend,
want deed nare dingen.
Een man met een duidelijke
smet.
Toch schuldbewust!
Hij wist: Op mij wordt gelet.
Zacheus is ongerust.
Aan de anderen zie je dat
niet af.
Allen tegen één? Eigenlijk
laf?
Hun verontwaardiging is niet
zonder grond.
Die mensen wisten wat hun te
doen stond.
Maar nog niemand wist dat.
Nam over zijn schuld.
Zegt dat ons dat nog wat?
Werd hij ook geduld?
Wat is vergeving ons waard
Als Pasen voorbij is?
Niets, voor wie blind wie
blind naar fouten staart.
Alleen zegt: Het is mis!
Lijden wij voor een ander?
Of doen we het iemand aan.
Of sparen wij elkander
Of heeft Jezus het voor niets
gedaan?
Heeft hij jouw plaats
bekleed?
En ook die van mij?
Heeft hij aan jou zijn leven
besteed?
Dan ben je voortaan helemaal
vrij.
DE NIEUWE KLEREN VAN JUF MEIJER
Vroeger toen zij pas op
school begon
Was zij tip – top gekleed en
alles blonk,
Het haar nog lang en
vreselijk blond
In ’t modieuze pak, wat haar
goed staan
Maar ach is dat verleden
tijd,
Nu zij al jaren naar Noordhorn
toe rijdt?
Maar luister nu naar wat
graaf Meijer van haar vond.
Hij sprak: “Maar beste Bea ’t
lijkt wel ……
Ik krijg het bijna weer niet
uit mijn mond.
Dus wist juf Meijer weer waar
het op stond
En spaarde zij een fors
sommetje rond,
Waarna zij vastbesloten van
haar stoel opstond,
En in de garage, één van haar
tien auto’s vond.
Zij draaide de sleutel in ’t
slot rond
Waarna zo’n motor luid,
tevreden gromt.
En sprak toen tot de car,
maak dat je in de stad komt
En natuurlijk gehoorzaamde
het arme ding prompt
En in de stad
Dat was me wat.
Zij kocht voor iedere dag
drie broeken
Ging ook nog passende sokken
erbij zoeken
En jassen in alle soorten,
korte, lange, wijde, strakke
En graaf Meijer bleef maar
artikelen pakken.
Truien in alle kleuren van de
regenboog
Het werd een garderobe die er
niet om loog.
De winkelchef liep
handenwrijvend door de zaak,
Handenwringend juf Meijer:
“Als ik failliet raak?”
Maar zie, ook schoenen vele
paren
Graaf Meijer bleef naar
andere dingen staren,
sjaals en dassen,
nog meer broeken en jassen
De winkelchef behoefde maar
te kikken
Graaf Meijer stond al weer te
knikken
Maar plots zei hij: “Zo is
het wel weer genoeg vandaag,
Ik denk, dat ik de rest op
Sinterklaas vraag.
En ziet u nu juf Meijer
fonkel- nagel- nieuw,
Weet dan voor eens en altijd:
Wat is die dame sluw!
ER WAREN UIT KLAS EEN.........
Er waren uit klas één, drie
slimmen,
Die wilden eens gaan trimmen.
Dus gingen zij naar Ouwe
Haan,
Want de Jonge konden zij niet
aan.
Die was hun veel te snel
Maar met die meiden weet je
’t wel
Die zijn vreselijk stijf in
’t gat
Die zitten liever alleen maar
wat
Alleen op disco’s tonen zij
wat fut
Voor ’t overige is het alleen
maar prut.
Vooral met Marjan Oostenbrug
Gaat het bijzonder stug.
Het duurt soms wel een uur
Ja, dit is de waarheid puur,
Voordat het ene been komt voor
het andere
En dan moest je daarmee langs
Briltil wandelen,
En Janet Hylkema is net een
slak,
Die heeft aan al dat snelle lak.
Zij zit het liefste op haar
…..
En zwamt dan maar wat in het
rond,
En dan Astrid Ritsema,
Niemand doet het haar na,
Kan alleen maar op de handen
lopen,
Vindt dat trimmen veel te
slopend,
En vervolgens Kirsten Koning
Die bleef ook in haar woning
en dacht: Och heden, die Ouwe
Haan
kan ik zelfs kruipende niet
aan.
Dus heeft die man pech,
Want ik blijf lekker weg.
Toen ging die trimloop over
Briltil niet door
Daar krijgen die meiden nog
wel spijt van hoor.
En Ouwe Haan? Dat was
natuurlijk allang blij
Was van dat trimmen met die
dames lekker vrij.
Ook bij hem is het nu
sukkelen geblazen,
Loopt honderd meter in
honderd glazen.
JANET HYLKEMA
Voor Janet Hylkema was het
laatste weer een grote dag
En zoals gewoonlijk doet zij
dan weer luid haar beklag.
Gedraagt zich als een
sjaggerijn.
Maar ondertussen vindt ze dat
fotograferen fijn.
Het begint met luide
klaagzangen over heur haar
Het wassen wou niet goed en
het zat zo raar.
Ondertussen was er niets op
aan te merken,
Maar ja, die Janet zit het
wat aan te sterken.
Zij straalde weer in alle
toonaarden.
Hoe later op de dag, hoe meer
haar ogen staarden.
Die foto zou worden de prent
van het jaar.
Ja, met haar was die
fotograaf nog lang niet klaar.
Janet stelde hoge eisen aan
zo’n plaat.
Zij vindt dat gewoon de
moeite waard.
En is er maar even iets wat
haar niet zint,
Dan is het “Basta, weg met
die print”.
Laatst kwamen mijn zonen
thuis van het plein,
Lieten ze mij zien zo’n
pasfotootje klein.
Wij bekeken het ding met
gepast geduld
En ja, het was Janet in al
haar onschuld.
Het haar nog opgestoken, of
in een wrong.
Zij zelf vond, bleek later,
die foto dom.
Zij had er afstand van
gedaan, het weggegooid.
Maar waarom had ze het ding
niet in snippers rondgestrooid?
Zie, daar zit hem nou die
kneep.
Janet is werkelijk
verschrikkelijk leep.
Zij dacht : Ik raak dit ding
achteloos kwijt,
En de vinder denkt ”Tjonge,
wat is dat een mooie meid!”
Maar ja nu heeft ze pech
gehad.
Deze vinder is voor haar niet
je dat.
Dus als u voortaan foto’s
liggen ziet,
Denk dan maar: Voor Janet ben
ik toch de AANBIDDER niet!
MIJN DADE BENNE GROOT…………….
Ik ben een sterke jongen uit
de vierde klas,
Die enorme spierballen heb ik
nog maar pas.
In klas 1 was ik nog een
ventje klein.
Wou toen graag een
vierdeklasser zijn.
Ik kreeg toen wel eens op
mijn donder.
Als je kleiner bent, ;ig je
zo onder.
Je kreeg een duwtje tegen de
heg.
Of ze zeiden: “Je krijgt een
te grote mond zeg!”
Een ander pakte je tas of
kneep je in de keel.
Nee, zag je een vierde
klasser, dan zei je niet veel.
Je was niet zo dom,
Of je liep dan maar een
straatje om.
Wat voelde je je onnozel
toen.
Soms kon je het wel in de
broek doen.
Het gebeurde wel, ja het is
echt,
Dat je met twee tegelijk
raakte in gevecht.
Er werd dan even “Keihard
opgetreden”.
En dat gebeurde om een
onnozele reden.
Er waren ook wel van die binken,
Die lieten je er niet in
stinken.
Een enkele nam je in
bescherming hoor
En daar kreeg je dan echt
respect voor.
Daar heb ik echt wat van
geleerd.
Als eersteklasser doe je het
gauw verkeerd.
Als zo’n grote vent je pakt,
kan je niet naar een leraar lopen.
Dat moet je onmiddellijk met
een pak slaag bekopen.
Het enige wat je kunt doen,
is dan maar groeien.
Om zelf als vierdeklasser dit
kwaad uit te roeien.
Nu zit ik in de vierde klas,
Herinner mij hoe ’t vroeger
was.
Ik zoek, als ik wil
bakkeleien
Altijd gelijkwaardige
partijen.
Desnoods ga ik een potje
vrijen.
ODE AAN HELEEN VEGTER
Aan d’oever van een snelle
vliet
Zat eens een meisje neer.
Zei schreide, snikte van
verdriet
Haar droevige oogjes zeer.
Een flinke vent, die haar zo
zag
Werd innig aangedaan
Haar treurkleed en haar luid
geklaag
Dat trok hem tot haar aan.
Wel, mijn lief meisje, zo
sprak hij.
Zeg, waarom treurt gij nu?
Vertel er d’oorzaak van aan
mij
Kan ik, zo help ik u.
Zij sprak en zag hem
troostloos aan
‘k Heb vriend een droevig
lot.
Gij ziet een zondebok voor u
staan,
Ze behandelen mij zo rot.
Kom ik eens te laat,
Slechts een dood enkele keer,
Dan weet ik wie er staat
Het is die grote grijze heer.
Vergeefs en vruchtloos
worstel ik
Een smoes al uit mijn mond.
Inwendig denk ik echter: Stik
‘k sliep toch het klokje
rond?
Mag ik ook eens een keer
later zijn,
Zelf weten hoe ‘k de dag
begin?
U vindt uitslapen toch ook
wel fijn,
Dus stem daar dan mee in.
Heb toch wel recht op
romantisch avontuur
Zo midden in de week.
En dat wil alleen in het
avonduur
Dus ben ik ’s morgens nog van
streek.
Nee, ween niet meer, mijn
lieve kind
Sprak toen de jongeman
Gij hebt een hart dat teer
bemint.
Ik zal u dragen waar ik kan.
Hij tilde haar op en droeg
haar rond
En keek vertederd op haar
neer,
Maar….struikelde, viel op
zijn kont
En Heleen keek naar hem nooit
weer
’t Zijn de sterke benen die
haar weelde kunnen dragen
Maar toch eist zij van elke
heer
en zal er steeds maar weer
naar vragen:
Toe til mij op, maar zet mij
nooit weer neer!
SIJKJE BOES
Rijd ik over de brug naar
Aduard
Constateer ik tot mijn smart
Dat ik er niet langs kan
Allemaal mensen rond één man.
Kijk ik goed naar wie dat is
En ’t is Jantje, da’s niet
mis.
Met een zwembroek rond zijn
gat.
’t Hele lijf van ’t water nat
Kijk die Jan is niet zo
groot,
Maar zijn daden wel
‘k zie hem wiebelen op zijn
poot
Springt bij ’t brugje del.
Zo pardoes onder groot kabaal
’t water in van ’t van
Starkenborghkanaal.
Gelukkig komt hij wel weer
boven drijven, krabbelt aan de kant
Mensen stoppen, stappen af,
zeggen: Wat is hier aan de hand?
En die Jan maar glund’ren,
zoveel kijkers doet hem goed
Klimt ie weer op ’t brugje,
verzamelt nog eens al zijn moed.
.
’t Lijfje wappert in de lucht
Tijdens de korte vogelvlucht.
En die Jan genieten van de
plons in ’t ruime sop.
Moest zijn moe eens weten,
kreeg ie op zijn kop.
Maar, wat zie ik tussen al
die mensen: Nog zo’n kleine man
Die daar net als Jantje ook
al in ’t kanaaltje springen kan.
Foei, hij wordt zo nog
verkouden
Dat stoute Kareltje van der
Woude.
Zijn oogjes glinst’ren in
zijn kop
Kiest ook gretig steeds weer
’t ruimte sop
Stiekem in zijn broekje is
hij vroeg van huis gegaan.
Niemand die hem zegt: Zeg,
moet jij geen kleren aan?
Want het is een warme dag
vandaag, tropisch bijna
Dacht: Wat zal ik doen: “k Ga
naar Jantje Bijma!
Samen naar de Aduarderbrug en
dan die sprongetjes
Voelen wij ons al die tijd
van die stoere jongetjes.
En dat vuile water dan?
’t Zwembad kan er ook wat van
?
Het is het avontuur dat lokt
Waarbij de adem in je keeltje
stokt.
Van dat springen krijg ik
Steeds weer een enorme kik.
Ja, en dan heb je dat gezien.
Je stapt weer op de fiets,
En je denkt: Die jongens
toch, vermaken zich met niets.
Doet je denken aan je eigen
jeugd
En dat doet dubbel deugd.
SINT MARTINUS
Weet je het nog: Je was nog klein,
Nog even: 11 november, vond je fijn.
Daarmee begon een serie feestelijke dagen,
Waarmee je dan ’t somber duister kon verjagen.
Zo’n winter begint vaak donker, koud en nat
Maar gelukkig zat er nog iets leuks in het vat.
Een week ervoor bij juf op school aan het plakken
En thuis zat je dan uitgebreid over je lampion te snakken
Hele strategieën sprak je af met je vriendjes
En verhalen: Daar moet je heen, krijg je tientjes!
Dat bleken later centen te zijn, een kwartje soms,
In ieder geval, op de dolle pof lopen was iets stoms.
Vooral de winkels trokken als magneten
Waar krijg je dat, dat wilde iedereen weten.
Die eerste schreden op het bedelpad zo met vier jaar,
Niets lukt je nog. Je krijgt het maar niet voor elkaar.
Het versje leerde je op school, soms kort en krachtig
En het branden van die kaars, dat leek je eng, erg machtig.
Soms vloog zo’n mooie lampion door felle wind plots in de fik.
En daar stond je dan te janken en te beven van de schrik
En dat enge zingen, als je alleen stond voor een deur,
En die mevrouw : “Eerst het versje”. Wat een gezeur.
Je durfde dan niet meer en kreeg het er niet uit,
Maar krijgen deed je wat, want overal was buit.
Bij een enkele deur ving je bot. Kon je bellen wat je wou
En zong dan hard van kikkerbil en rende verder gauw.
Want tijd speelde toen toch al een wezenlijke rol,
Je dacht: Hoe krijg ik zo snel mogelijk mijn tasje vol.
Soms liepen ze je onder de voet, die grote kinderen
En regende en stormde het en kon de kou je heel erg hinderen.
Maar ’t bleef een feest tot aan het handje rekken toe
En altijd ging je weer met ladingen snoep terug naar moe.
Soms brak de stok van je lampion,
Zodat je ‘m alleen aan ’t ijzerdraadje dragen kon.
Dat sneed dan door je hand en dat deed zeer
En dan die tas, die werd steeds zwaarder iedere keer.
Zuurstokken en lolly’s en geld.
Daar was je ’t meeste op gesteld.
Thuis spreidde je al dat lekkers uit
En kreeg maar niet genoeg van ’t bekijken van de buit.
’t Eten was onder ’t lopen al begonnen vooral taai – taai
’t liefst liep je in een groep, alleen was toch te saai.
Zo liep je soms wel drie uur achtereen,
Totaal verkleumd klaagde je thuis dan steen en been,
Maar thuis zagen ze dat snoep ’t liefst maar zo gauw mogelijk op.
Soms kreeg je als je stiekem er bij zat verschrikkelijk op je kop.
VAN GOEDEN HUIZE
Reeds maanden zon ik op
revanche
En kreeg laatst een verdiende
kans,
Men had mij in de schoolkrant
zwart gemaakt
En mijn gedrag met pinksteren
gelaakt.
Vertrok met mijn gezin naar
een vakantieadres
Hielp zo het voetbal voor
mijn zoons al op de fles,
Maar ziet
Men kent mij niet.
Betaal met gelijke munt terug
Maak van een olifant geen
mug.
Dus toen de herfst dit jaar
er was,
Vertrokken wij weer naar een
Friese plas,
Maar toen kwam de dag van ’t
zaalvoetbaltoernooi,
Sprak ik: “Naar huis”. Mijn zonen zeiden: “Mooi”
De heren waren zeer tevree,
Mijn vrouw nam brood en
koffie mee.
En in de sporthal werd ik als
een vorst ontvangen,
Maar moest wel als
scheidsrechter bij het veld rondhangen.
Zo geef ik het verdiende loon
die mij laken
En ziet alweer van strijdlust reeds te blaken
Want bakt men mij zo’n poets,
Doe ik terug iets goeds.
Want met die hete kolen op
hun hoofd,
Heb ik die Hanen van hun
beroofd.
KOFFIEKLEURIG
Zodra de zomer is voorbij
Herneemt mijn huid zijn oude glans
Mij maakt dat bleke niet zo blij,
Heb dan onmiddellijk minder sjans.
Mijn benen, ja mijn schouders, voorhoofd onder ’t haar,
Maar die toon je niet in deze tijd, want dat is koud en raar.
Dus verkleuren die, meer ingepakt, heel langzaam na ’t gezicht
En kijk in de spiegel? Wat is die kleur toch licht!
Het bruine smelt als ’t ware weg
En het stond zo mooi, wat toch een pech
Een bruine blanke, zomers ideaal,
Staat in de winter gauw voor paal.
Maar ja, wie niet? Wie hóudt zijn bruine tint?
Dat is toch maar één enkel koningskind.
Vergeten we even de bleke Engelse lerares der maanden november en december
Dan stellen wij in januari vast: She has pigmentchips that can remember.
ELLEN MOES wel eens in ‘t wit gezien? Dus niet zo bruin?
In januari was zij zwart van teen tot kruin.
Zie haar nu toch weer eens (ver)kleuren.
Kon in de winter met een reis naar verre stranden geuren.
En eens terug is zij een bruine parel in een bleke massa
En de baas van het Engelse solarium roept luide: “Kassa”.
Nee, dan MELANIE VAN DORMEAAL
Verkleurde ook al abnormaal
Even denk je dan: “Bloost zij als zij ons ziet?”
Maar nee hoor, door tropenzon lijkt zij een zwarte Piet.
En wat roepen nu die bruine vrouwen?
“Zo word ik immers niet verkouden.
De zon of lamp houdt al mijn poriën open,
Zodat ik met een bruine kop kan schaatsenlopen”.
Wij mannen verbleken op een rij bij al met dat bruin geweld,
Maar lachen in ons vuistje: “Ons kost het ook gen geld!”
Geen dure reis of uren liggen als een kuiken onder hete lamp,
Voor wie wordt zo dat bruine nu een echte ramp?
En met genoegen zien wij hoe mannen stoer in wintertijd niet hun kleur hoeven te verliezen.
Dames, kijk maar onze militante gymleraar en ga maar lekker zitten te kniezen.
Het harde buitenleven geeft ons mannen dagelijks nog kleur en blos op kin en wangen
Wij mannen hoeven ons uiterlijk niet zo kostbaar te behangen.
Geen verre reis of solariumgedoe.
Wij gaan gewoon een poosje dus naar buiten toe.
NOT YET JET!
Once upon a time there was a Henriëtty
When you looked at her, you thought her to pretty.
She grew up thin and rather tall.
But she was nice. They liked her all.
She talked and talked each day a lot
And never stays long at one spot.
From him to her
She liked to stir
Long speeches came out of her mouth,
You could hear it is Jet. She is speaking loud.
The way I eat my lunch at working days
Is like the way Jet has her speaking race.
No matter what the subject is.
She talks about that and about this,
But still she manages to get things done.
So we can say: She came and saw and over won,
Even in the classroom is the talking up and down.
Her eyes are blinking and make her look like a clown.
Interfering with the nice events in the school
In organizing disco’s, we have to say, she is no fool
And as she could not do two things at a time.
She forgot the lessons of Young Cock, not so fine.
Apart from that, she likes to wear clothes new and old,
But wears in winter summer things and that is cold!
Because she did not like the prices of trousers and so on.
She thought: There comes a time, I put my own handmade trousers on.
So she attended some sewing sessions and talked there a lot.
She found a fly in her coffee and trembled at the spot.
One they she finished a pair of trousers, but it went wrong.
She could get in, but out? She struggled very long.
What now to do, she did not find the fault
And thought: Am I to wear this till I ‘m very old?
She had to cut the trousers’ pipes and sobbed: Wet tears came out.
“I‘ll never become a designer”, she cried out very loud,
And that you’ll understand, was her big aspirations.
The “Haute Couture” from a plain Dutch girl
She would receive from everybody admiration
And their would say: “She is our fashion- pearl!”
And now ……her trousers: You could get in, but never out
And there was Jet: Back with two feet on the ground.
She knew: Long is the road: I am still not so far,
But I’ll keep patience, because once I have to become a star!
JOHN ALCOCK
ODE AAN POSTMA
Het begon allemaal op een
vrijdag, voetbal in de zaal.
Lekker rauzen: Van de school
baalden we allemaal.
Hij had al veel artistieke
ballen weer getrapt
Tot plotseling door Jonge
Haan op zijn voet werd gestapt.
Hij hinkte door de zaal heen en
weer
Echt fatsoenlijk lopen kon
hij niet meer.
Jonge Haan reed hem maar naar
huis,
Zo’n kapotte enkel is een
kruis.
Het herstel trad spoedig in,
In voetbal kreeg hij alweer
zin.
Ook het tennissen ging weer
goed.
Hij sportte weer, want sport
moet.
Wel kon hij wat stevig van
zijn lichaam balen,
Maar ja, we hebben allemaal
onze kwalen.
Wat rugpijn of een onwillige
spier
Ieder heeft zo op zijn tijd
wel wat gemier.
Tot de conferentie ging zo
alles naar behoren,
Hoewel er nog wel eens een
potje tennis werd verloren,
Moet hij maar een ander
tegenstanders kiezen,
Hoeft hij ook niet te
verliezen.
De avond ervoor knapte er
iets in zijn voet
Voor de tweede keer ging het
bij voetbal niet goed.
Alleen Jonge Haan
Had het deze keer niet
gedaan.
Fietsen naar Korte Hemmen
ging niet door.
Toch ging bij hem de
conferentie voor.
Met pijnlijke voet vroeg hij
een lift.
Hij kreupelde uit de auto,
toen kwam de toegift
Hij kreeg de vinger tussen de
deur
En een pijn er zijn geen
woorden veur.
Nog zie ik hem met bleek
vertrokken smoel
Hinkelend: De conferentiezaal
is mijn doel.
Daar zat ie – voet op de
stoel
Maar wat er gezegd werd en
gedaan
Is vermoedelijk langs hem
heengegaan.
Collega”s bezorgd bogen zich
over hem heen.
“Arnold, hoe zit dat nou
precies met je been”.
Juf Jansen wilde aan de
onzekerheid een einde maken.
Sprak: Arnold je moet de
conferentie staken.
We gaan eerst naar Drachten
naar het ziekenhuis.
Dan brengt juf Winter je weer
thuis.
De week daarop werkte hij
niet
Voor de leerlingen een groot
verdriet.
We hopen dat de voet gauw
geneest
En dat dit de laatste keer is
geweest.
J. VERBULT
SCHAKERS
Die schakers van 3b
Daar zit je dan wel mee,
willen op de gekste momenten
een wedstrijd met je spelen
en dat begint je dus wel te
vervelen
en dan willen ze het ook nog
van je winnen,
wat moet je met die
plotselinge schaakdrift toch beginnen?
en dat is allemaal het werk
van meneer Hut in Grijpskerk.
Hij dacht : Noordhorn kan dat
ook wel leren
en dus kwam hij enkele keren
en bracht wat schakers met
zich mee.
Nou hij mag wel weten, wat
hij deed,
overal zitten ze nu te
schaken
en van strijdlust ook te
blaken.
Ieder schaakt met iedereen
en verliezen wil er geen een.
Bouke is de grootste fan
geworden,
zit zowat aan alle borden,
Ook Jan Peter Faber kan er al
wat van
en wat denkt u van Wilfred
Ham?
Hij veegt ons achteloos al
van het bord,
ziet hoe hij tevreden knort.
Sprak laatst Bouke: “Ik word
al wat schaakblind.
Ik weet niet meer hoe
eigenlijk dat spel begint, zelfs correspondentie schaken doen ze al.
Zulke slimme kinderen op één
school, waar moet dat heen?
en van de leraren, leraressen
schaakt er zowat geen één,
Kunnen zij van hen wat leren,
strategisch denken en zo meer.
dus zo mijmerend, denk je dan
toch weer,
kon zo’n Vlijm maar schaken
en zijn computers programmeren,
kon hij dus die dingen dan
maar schaken leren,
sloeg je twee vliegen in één
klap,
schaakte die hele
computerhap.
Nee, dat schaken ging erin
als pap,
of is dat net als knikkeren,
vroeger of tollen
of slootjespringen, achter
een hoepel hollen
en gaat het vanzelf voorbij
en over,
of denk ik nu te pover?
’t Is niet te hopen toch, wat
schaken dat maakt slim,
Zodat ik dus met genoegen
maar weer achter ’t schaakbord klim
En alle zeilen bij moet
zetten om niet te verliezen,
Want anders wordt dat dus
weer dagen, dagen kniezen.
SINT NICOLAAS OVER KLAS 1
SINT vroeg in de eerste klas
wie
Toch wel je het beste BEENtje
was.
Welnu, dat is toch simpel man.
Er is maar één zo’n BEEN en
dat is JAN.
Soms, als je luistert naar
zijn gesnak.
Denk je, nou die is toch lang
niet mak.
Maar bij JAN is het geluid
wel goed
Toch weet hij nog niet hoe
alles moet.
Hij krijgt nu les van ALEX
KATERBERG
En wat JAN daar leert, vindt
hij niet erg.
DIANA BOUWMAN is een lieve
schat.
Nu zal je zeggen: “Hoe weet
SINT dat!”
Nou ja: Hij heeft ook ogen in
zijn hoofd.
Heeft zich dit jaar voor
DIANA uitgesloofd.
Hier op de MAVO wordt zij nu
een dame.
En dan wel één, voor wie zij
zich niet hoeft te schamen.
Straks als zij plotseling
heel erg hard gaat groeien,
Zie je de jongens om haar
gunsten loeien.
MARTINE DE BREE
Is altijd tevree
Zij heeft een gulle lach.
Iets wat de SINT graag mag.
Jij zult het hier op school
wel rooien.
En dan Wilfred Bijma dat is
ook een mooie
Zo op het oog is hij een zeer
beschaafde knaap
Maar SINT weet: Hij zegt het
ook wel raak.
Wilfred is het laatste
BIJMAatje.
Wat dat betekent? Nou, dat
raad je.
Twee dames en een broer
gingen hem voor.
Ja, met zo’n Bijma weten ze
hier wel raad hoor!
Astrid Criens, ook al zo’n
twirlfiguur.
Heel enkel kijkt ze wel eens
zuur.
Nou ja, dat donk’re heeft ze van
pa.
En ’t vlotte praten van haar
ma.
Astrid is, zoals dat heet een
bijdehante.
Zij wordt op deze school vast
wel een leuke tante.
JOHANNA, daar kan ik boeken
vol van schrijven.
En jullie kunnen dan wel
eeuwig zitten blijven.
Want JOHANNA is het schoonste
zwaantje uit de klas,
Dat vroeger, heel vroeger
eerst een lelijk eendje was.
Ze kijkt je vaak heel boos en
ondeugend aan.
En je denkt dan: Wat heb ik
nou weer verkeerd gedaan?
Johanna komt soms heel leuk
uit de hoek.
Zodat ik ijlings naar een
schone zakdoek zoek.
JAN MARK DE HAAN
Daar is niet veel aan.
Altijd zit die jongen op een
trein,
Een mistsignaal: Dat zal JAN
MARK wel zijn.
Hij maakt van NIELS op school
een hele vent,
Zit vaak achter een computer
op zijn kont.
Kan uren over treinen,
salamanders zeuren.
Dat doet hij ook over het
sluiten van de deuren.
“Deur dicht”, roept hij dan
door de kamer heen.
Omdat er iemand koud is?
Welneen.
MARTHIJS tekent alles los en
vast,
Hij zet een ridder op papier
nog op de tast,
Zaterdags voetbalt hij zich
een ongeluk.
Schopt daarbij soms al zijn
tenen stuk.
Maar tot zijn groot verdriet
Tot scoren komt hij niet.
Maar eens zal hij een
droomgoal maken
En wij, wij zullen in
vervoering raken.
MARTIN HAMMENGA, een echte
boef, zit vol met streken.
Met ogen die heel vroeg al
wat guitig vol met streken,
Met ogen die heel vroeg al
wat guitig in de wereld keken.
Hij weet met 12 jaar, hoe hij
een rotje moet ontbranden,
Maar blijft onnozel staan met
dat ding nog in zijn handen.
Toch wordt hij niet de klos.
JAN ALEX zegt: “Zeg laat dat
ding maar los”,
Nu MARTIN weet hoe zo’n rotje
uiteen kan spatten
Let hij voortaan wat beter op
zijn jatten.
NIELS KARSDORP is wel een
verhaal apart.
Hij waaide over uit de States
Was hier op school nog nooit
geweest.
Hij zeulde achter zich zijn
tas
En deed alsof hij hier al
jaren was.
Zijn grappen, grollen zijn
reeds overal bekend.
Alleen dat tempo. Hij is zo
langzaam als een cent.
Praten daarentegen gaat heel
rap
En dat is iets wat ik nou
weer niet snap.
JAN ALEX KATERBERG deed het
veel beter toen
En vroeg zijn pa of hij zelf
iets voor mocht doen
Heel stiekem ging toen pa
KATERBERG wat extra trainen,
En kwam in huis met blauw,
paarse schenen.
SANDER KLAVERINGA is een
kerel als een boom,
Voor een KLAVERINGA is dat
heel gewoon.
Zijn broer en zus dat waren
reuzen
En deze Sander hoort ook niet
bij de kneuzen.
Hij weet van alles wat
En knutselt heel wat af
Wordt daarvan dus nooit zat.
SINT staat daarvan wel paf.
Een duvel in een doosje
Het prinsje van doornroosje.
Dat is EDWIN LUIDELMEIJER
Staat op zijn handen, maakt
salto’s bij de vleet.
Bij gym doet hij niet onder
voor ’t andere wonder: GREET
Verliest met voetballen met
een nulletje of tien
Ondanks zijn grootte is hij
niet over ’t hoofd te zien
Hij eet per dag één
reuzenappel op
En krijgt hier op de MAVO
steeds dikker zijn kop.
RICHARD VAN DER NAALD is een
rustig, evenwichtig man.
Die net als Niels soms lekker
even wegdromen kan.
Maar is als hij een echte VAN
DER NAALD het vuur ontstoken
En zijn zijn spieren meer
gestaald, dan komt er heel wat opgedoken.
En Richard kalm en zeer
bedaard
Wordt in de ogen van de dames
heel wat waard.
Daar heb je ook nog INEKE VAN
DER PLOEG
Zij houdt op school niet zo
van dat gezwoeg.
Maf graag de uiterlijke mens
verrijken
Soms kan zij op VANESSA
lijken.
Zij weet precies wat hoort en
zij niet wil,
Maar geef je haar een
opbeurend woord, dan is ze stil.
Soms lijkt zij bazig, dan wat
moederlijk weer
Eens wordt zij onder de dames
toch een echte heer.
In een echte SMID zit altijd
pit
MARJA is de laatste in de rij
En goede SMID kan er altijd bij
Hard werken en geen holle
woorden
Nooit was ’t een Smid die
hier de rust verstoorde.
En da dus GREET bij gym een
wentelwiek
Kan alles wat zij wil, nooit
krom en briek
Zij is zo lenig als een aap
en streng is zij daarbij
En lijkt zij soms wat zuur,
haar hart is blij
Een harde werker met een
harde kop
Zo’n GREETJE STENEKES die zit
er bovenop.
Bij HENRIËT
Worden de puntjes op de E
gezet
Zij kan goed praten, heeft
daarvoor altijd wat
Zelden is zij kort van stof
en JOHANNA weet dat
Samen smoezen zij vaak in de
klas
Amper gezeten, geeft HENRIËT
al gas
En altijd over paarden en
paardrijden
En denk je dan, wat hebben
toch die meiden
Zijn ze weer van het paard
gegleden van de rug
En moesten lopend zonder
paard naar huis terug.
Ook EDWIN VAN WAARDEN
Is een redelijk bedaarde
Hij wil nog wel eens wat
uitprakkezeren
Maar denkt dan gauw: Ik zit
hier om te leren.
En gaat weer over tot de orde
van de dag,
Omdat hij nu eenmaal heel
graag leren mag
JAN PETER ZUIDEMA
Een echte knutselaar
Kan zich uitstekend zelf
vermaken
En dan verrast een
vreugdekreetje slaken.
Wordt later uitvinder van
beroep of zo
Of rondtrekkend reiziger voor
een computerbureau
MIEKE BIJMA was al eens op
“HUGEMARKE”verdwaald.
Was eerst maar eens naar
OLDEHOVE afgedaald
Uiteindelijk kwam ze op haar
pootjes in NOORDHORN terecht.
En als een echte BIJMA: Zij
doet het hier niet slecht.
Komt fietsen van een
boerderij door weer en wind
SINT vindt haar wel een
lekker rustig kind.
Zo nu hebben we ze allemaal
gehad.
De één een lekker dier, de
ander weer een schat
En nu moet dat allemaal nog
samenleven in één groep.
Daarvoor doet SINT op jullie
allemaal dus een beroep
MAAK ER WAT VAN! De één kan
dit, de ander dat
Maar als er één niet wil, dan
wordt het dus nooit wat.
Maak van je klas een stel
vrienden wen vriendinnen
Want zonder dat kun je in het
leven niets beginnen.
VLIJMSCHERP
Nu schijnt VLIJM op een mannenkoor
te zitten met een knijper op zijn neus.
De dirigent zag dat ding wel
zitten, hoewel voor ’t zingen niet, maar had geen keus.
Het aantal leden was, net als
zijn haar, fors uitgedund.
En VLIJM, die zo a- muzikaal
leek, in zijn koor was toch wel een stunt.
Deze man zijn valsheid af te
leren en te moduleren naar een zuiv’re klank.
Denk eens wat hij van zijn
vrouw zou oogsten en de buren: PURE DANK.
Niet meer deze krassende
klanken, als hij ligt te spelen in het bad.
Want van het dragen van die
watjes waren al die mense zat.
Nu is het nóg wel even bijten
door de zure appel heen,
Want als hij toonladders gaat
oefenen, dan komt het uit zijn teen,
Maar is dat leed geleden, dan
is daar nog ’t matrozenpak.
Waarin Vlijm zich, toen hij
nog niet kon zingen van kop tot billen stak.
Nu mag hij dáárin staan
jubelen met kraag en haren overend,
Zo in de korte broek, mond
open, is hij dan een hele vent.
En denk niet, dat hij geen
geluid maakt tussen al die mannen in.
In het begin was het nog
playbacken, maar dat was VLIJM niet naar de zin.
Wanneer hij nu te hard gaat,
dan pakken ze zijn bretels
En tillen hem omhoog, want
dan wordt hij wel zo hels,
Dat de stem gaat overslaan in
’t gewenste zacht geluid
En hoor je van die hele
scherpe stem in ’t hele koor geen fluit.
Eens zie ik hem er voorstaan
Met een stokje in zijn hand
Dan zijn koorleden en toehoorders
Voor altijd uit de brand.
En bewondert men zijn luitwerk
De achterkant van zijn gelijk
En ziet, wat staat die man
sterk.
Hij draagt zijn weelde
vorstelijk.
De muziek wordt dan meer
mathematisch
En misschien ook wel wat
statisch
Wat staccato lijkt het wel.
Het klinkt als ’t tikken van
de toetsen
Van de computer met een bel.
Wanneer je dat programma gaat
uitpoetsen,
Springt die VLIJM haast uit
zijn vel,
Want muziek zit in die dingen
Anders was hij (VLIJM) toch
niet gaan zingen?
ELEGIE OP EEN FIETSER
Al jaren fiets ik naar Zuidhorn,
Lekker op mijn leeftijd nog op dat ding te snorren.
Mijn benen gaan niet meer zo vlug.
Soms krijg ik het ervan in de rug.
Maar op mijn leeftijd is het erg gezond.
Dus toer ik ’s morgens graag wat in het rond.
Ik rijd van Noordhorn naar de brug.
Dus door Zuidhorn en weer terug.
Onderweg stop ik, als het even kan, liever niet.
Voor mij is op- en afstappen een toer, zoals u ziet.
Veel automobilisten zien in, dat mijn reacties niet zo
snel meer zijn.
Zij geven mij de ruimte en dat is erg fijn.
Zo rijd ik dus ongestoord.
Vergeet het maar, ’t is ongehoord.
Voor de brug in Noordhorn staat een school aan de
ventweg.
De leerlingen zijn al te groot voor een plein, zeg nou
zelf, zeg.
Na tienen lopen zij een kwartier op en neer.
En dan passeer ik een enkele keer.
Velen van hen zien mij wel aankomen.
Ze lopen wat met elkaar te bomen.
Een enkele springt nog net op zij.
Dat geeft gauw een stuurfout bij mij.
Je weet zo nooit, wat er gaat gebeuren.
Sommigen staan zich daar dan gewoon te bescheuren.
Ben ik midden in de massa doorgedrongen.
Komt er op mij af zo’n leuke jongen.
Trapt gauw tegen mijn bagagedrager aan.
Slinger ik met trillende handen langs de rijbaan.
Ik schrik me wezenloos.
Word natuurlijk boos.
Vanzelfsprekend, zou een ieder vinden.
Maar nee hoor, niet die kinderen.
Ze vinden het vreselijk leuk wat daar wordt gedaan.
Alleen een enkeling doet er wat aan.
Zouden die kinderen niet aanvoelen, hoe bang wij
bejaarden zijn.
Als we met de fiets moeten rijden langs zo’n
schoolplein?
Voortaan zie je niet dat ik om die tijd
Nog langs de kinderen van die school rijd.
Als je lol ten koste van een weerloze gaat,
Wat is mij die lol der jeugd nog waard?
Van zulke grappen in een grote groep
Doe ik het onherroepelijk in de..
Laat ik er het zwijgen maar toedoen.
Het is mijn tegen hun fatsoen.
SIKJE NEUR
GEEN SPORT ?
Maandagmorgen vijf voor
hallef negen,
de bel die gaat, je bent niet
vrij,
kom je in de personeelsroom
Vlijm nog tegen.
je kijkt verbaasd, want hij
is blij.
Het haar verwilderd, fladdert
rond zijn oren.
je zegt maar niets, en daarom
begint dus hij.
Je blijft dan staan, nog even
naar hem horen.
spreekt hij: “Nee hoor,
sporten was er weer niet bij”.
Hij dacht: “Hij denkt: Vlijm
heeft zijn eigen wet geschonden,
zei altijd: Sporten? Dat is
niets voor mij.
Je kunt daarmee jezelf lelijk
verwonden.”
Dus ging hij na dit slimme
concluderen
het hoe, waarom van ’t wilde
haar ons leren.
Had hij niet gesport, maar
bomen moeten kappen,
en moest daarna de uiterlijke
mens onder de douche opknappen.
Verbaasd hoorden wij hem toe,
werd deze man het dan nooit moe
zijn minachting voor sport
aan ons te leren?
Deed hij dat niet tevoren
reeds al vele keren?
En langzaam drong een beeld zich aan mij op,
Zag ik niet eens reus Anton
Geesink met granieten kop,
Die ergens in een Zwitsers
woud stond te stoeien
en daar met gooi- en
smijtwerk zijn best deed om zich te vermoeien?
En voor dat beeld schoof nu
Vlijm in trainingspak met een joekel van een boom
En ik dacht: Ja, voor hem is
zo’n lucifer toch ook maar heel gewoon.
Sindsdien bekijk ik hem met
diep ontzag,
vermoedend wat zijn
ontzettende spierkracht wel vermag.
Zo was het dus……Vlijm zit om
sport niet zo verlegen,
wel de sport om hem:
Waar kom je nog een tweede
Geesink tegen?
KOOR
Dat koor van VLIJM loopt als
een trein
En volgens mij vindt hij dat
zingen fijn.
Laatst zocht hij lied’ren uit
voor ’t schoolkerstfeest,
Zo stil is ’t door zijn
zingen in dat vertrek nog nooit geweest.
De dirigent van ’t koor heeft
wond’ren gedaan, terwijl in het begin hij hem nog maar net zag staan.
Wat vroeger dorre klanken waren
uit zijn mond,
Ging nu als tintelende
kristalbellen rond.
’t Was altijd A en B en C
kwadraat
Pi en R en wat nog meer in ’t
boekje staat
En nu plots deze klanken,
zwevende kerstballen
Van het aller lichtste,
fijnst materiaal.
Geen wonder dus die stilte in
de zaal.
Een schone bariton. Ik kneep mijn ogen dicht
En tuurde in mijn verbeelding
in Marco Bakker zijn gezicht,
En ja hoor, geluid en
fantasie pasten wonderwel bij elkaar.
Ja, dit koor is met deze
nieuwe bariton nog lang en lang niet klaar.
Zal nieuwe lijnen uit gaan
zetten in de keus van ’t repertoire
Ook voor stukken vroeger als
te moeilijk aangemerkt is nu een plaatsje daar
En het koor zal men hem
volgen en bewonderen in ’t geniep,
Wanneer zijn lange solo aan
de beurt is
En wij die Vlijms stem kenden
als ver dragend, streng en diep,
Moeten beamen: Deze
ontwikkeling is lang niet mis.
Deze voortrekker in het
roosters maken,
Kampen leiden,
computertoetsen raken,
vergaderen voor alle raden en
commissies,
wordt nu ook voorzanger, met
permissie.
En hoort u boven het gekrijs
der kind’ren
Dan plots verheven deze
nachtegaal zingen,
Bedenk dan hoe wij in onze
nopjes zijn,
Met deze welgeschapen bariton
van Vlijm.
MARK HUGE
O
Die “heren” van klas vier,
Daarvan baal ik als een
stier,
Ontdekten plots de functie
van ’t scharnier.
Zij dachten: Passen wij even
toe hier.
Zij kozen het lokaal van
Jonge Haan
Hadden de pinnen uit de
scharnieren gedaan.
Nu is die deur tussen de
middag altijd op slot.
Jonge Haan doet hem open en
schrikt zich rot.
Staat hij met in zijn handen
een complete deur.
En die “heren” erbij met een
hoogrode kleur.
Een practical joke? Ja, maar
wel link.
Zo’n vallende deur, een
gevaarlijk ding.
Maar gelukkig stond die
Monster al weer klaar.
Om eventueel een handje te
helpen daar.
Dus dat ging wel weer goed,
Men deed de deur weer zoals
ie moet.
En dat was het dan,
Werd je weer vrolijk van.
O JUF KLEIN
JUF KLEIN
JUF KLEIN haar naam is KLEIN
Haar gaven benne groot
Haar gaven benne groot
Heeft aan sleur een broertje
dood.
Ja, hebben wij het over juf
ELLEN
Dan kunnen we wat vertellen.
Ze kan zo komisch Gronings
praten
En kan dat “MIEN JONG” maar
niet laten
Zo op ’t gehoor heeft zij een
fluwelen stem.
Maar in de zaal, dan laat zij
los die rem.
Dan lijkt het wel een kanon
zo luid.
Je kijkt verbaasd: “Barst
hier geen ruit?”
Haar autorijden is een crime
speciaal
Staat met dat ding zeer vaak
voor paal.
Dan is er weer eens iets stuk
En foetert zij: ”Stuk ongeluk”,
Maar helpen doet dat niets,
Dus pakt zij weer de fiets.
Verschijnt weer opgewekt op
school
En lapt het autorijden aan
haar zool,
Want eens koopt zij een
limousien
Met ’n leuk “MIEN JONG” erin
Die trekt voor haar de kar.
Nooit wordt het weer zo bar.
Dus spaart zij weer om ’t
leven
En denkt: “Toe ELLEN, nog
maar even.
O Lady ELLEN is a TRAMP(o …LIENTJE)
O Twee jongens onder de
Duitse les:
Ich finde juf ELLEN gar nicht
KLEINlich, ich finde sie GROS---artig.
O Die foto al gezien
hiernaast?
’t Is CORRY VAN DER MOLEN, 12
jaar?
En dan hoor je altijd weer:
‘k Vind hem niet lijken op haar.
Soms lukt het wel, soms lukt
het niet,
Maar ’t blijft een mooie
griet.
Zo’n afdruk valt nog wel eens
tegen,
Kom je van de drup mee in de
regen,
Maar ’t origineel
Dat scheelt niet veel.
De inkttoevoer blijft wel
eens stokken
En zit je aan het apparaat te
sjokken,
Maar ja, zo’n echte drukkerij
Is er helaas niet bij.
Dus zegt die Cor:
“Dit zit wel snor”.
Dan komt ze maar,
’t portet ligt klaa
O POSTMA
POSTMA tijdelijk miet zo snel
ter been
Dacht : Barst maar met die
teen.
Ik stort mij op de creatieve
tak
En denk dat ik een krijtje
pak.
Hij dacht: Wat zal ik nu eens
maken op paoier,
Wat valt er zo te tekenen
alhier.
Peinzend keek hij in het rond
En dacht toen: Ik teken onze
hond.
Had van het arme dier
afscheid moeten nemen een poos geleden,
Wilde een herinnering”Een
goede reden
En zie na veel foto’s
vergelijken
Ging zijn tekening er steeds
meer op lijken.
Nu pronkt het werkastuk in
een lijst: Een oude vriend,
Heeft volgens mij een
ereplaats verdiend.
Hommage van een dierenvriend
op creatief niveau.
Vanzelfsprekender toch dan
alleen nog maar die foto.
“OPEN DAG”
En “OPEN DAG” wat mag dat
zijn?
Voor heel wat zesde- klassers
fijn.
Nieuwsgierig loeren in een
nieuwe school.
Even de oude lappen aan de
zool.
Daar heb je alles wel gezien
vanaf je vierde jaar.
De nieuwe school die lokt, je
bent er helemaal voor klaar.
Met nieuwe vakken en leraren
en leraressen
En de hele dag verdeeld in
lessen
Bedeesd geschuifel tussen pa en
moe
En ’t liefst direct naar de
computers toe.
Ook de keuken trekt, alleen
al om de lucht
En als je zelf wat doen mag,
het slaken van een diepe zucht.
Een juf die echt Engels
spreken kan,
Kauwend op een appelkoekje,
lekker man.
De meeste leerkrachten praten
druk met pa en moe.
Sommigen zien ook jou en
voegen je een woordje toe.
En al die grote kinderen, wat
voel je je weer klein.
Hoe zou dat straks tussen al
die groten zijn.
Word je van de grootste in
één klap weer de kleinste.
Maar dat nieuwe, al die
vakken, vind je toch het fijnste.
En je ziet je zelf al lopen
met een leren tas
En denkt, ik wou dat het zo
ver al was
Maar de dag erop is alles
weer voorbij
En sta je op het plein voor
meester in de rij
En in de klas hoor je in de
verte tafels dreunen,
Terwijl je denkt, hoe lang
moet ik hier nog kreunen
En dan straks nog die CITO-
toets, MAVO, HAVO, LBO
Al die vormen en het duizelt je
al zo.
Naar zo’n grote bak in de
stad
1000 leerlingen, ’t is me
wat,
Of toch maar dichterbij in
eigen dorp
Of gooi ik met de dobbelsteen
één worp.
Vriendje y gaat vast naar x
En zonder hem vind ik ’t maar
niks.
Maar moet ik dan mijn stille
liefde missen?
Of zou ik mij ook in de keuze
misschien vergissen?
Die zegt dit en die zegt dat.
Hij blijft in het dorp en zij
gaat naar de stad.
Maar ’t einde van de rit
Is ’t altijd weer, die had
wel en die géén pit,
Komen ze toch elkaar weer
tegen
En zeggen ze: ”Zeg, had jij
daarvoor ook een negen?
SCHILDERSODE
De schilders waren ook
gekomen
30 slimme en één slome.
Op een herfstige vakantiedag
Ging de meute aan de slag
Hoe was dat zo gekomen?
Elke school heeft zijn eigen
kunstenaars
Om zich uit te leven is de
ruimte schaars,
Wie schrijft niet graag een
woordje vies
Of andere gezegden, die niet
zijn zo kies,
Welnu er stond in de
fietsenhokken heel wat raars.
U las daar veel dingen onder
de gordel
Voor sommigen praatjes voor
bij de borrel.
Je zag wie “verkering” had
met wie,
Ja, over wie stond er niets
potverd‘rie?
Wie nam men daar al niet op
de korrel?
Als je een filtstift had
Schreef je daar neer: SCHAT
Al naar gelang je woordenkeus
Sommigen hebben een
grenzenloze, heus,
Ja, daar stond me wat.
Dit kon niet langer blijven
staan.
Daar moest iets aan worden
gedaan.
Ouwe Haan had een lumineus
idee.
“We gaan zelf schilderen,
hatsekidee”.
En dus gingen we er tegen
aan,
Het bestuur werd aan de jas
getrokken
Die zijn toen wel even
geschrokken
Is het daar zo’n bende dan?
Van dat geklieder daar krijg
je wat.
Ze hebben toen wat geld
uitgetrokken.
Ja, die jeugd die kan niks
meer
Als ze even iets doen, doet
hen alles zeer.
Nou, dat kunt u wel vergeten.
Wat zaten die kinderen te
eten
En zelfs de kleinste was nog
niet te teer.
In de vakantie offerden ze
een vrije dag
En toverden op hun gezicht
een brede lach.
Ze hadden oude kleren
aangetrokken
En begonnen onverschrokken
Met het werk zonder vorm van
beklag.
Soms was je de sigaar
Een druipers hier een druiper
daar
En dan maar strijken weer.
Zo ging dat keer op keer.
Om vier uur waren we klaar.
Onder de verf en vies
Ging Ouwe Haan naar Lies
“Het ging best naar de zin”,
Zei hij tot zijn koningin.
“Die kinderen krijgen de
eerste pries”.
Vrolijk was moe
Juf Meijer ging naar bedje
toe.
Postma kroop in zijn
slaapzak.
Diepstra was allang weer mak.
En de leerlingen zeiden
thuis:
“POE, POE!”
P, S,
En Jonge Haan
Kon weer een gedicht
schrijven gaan.
SPREEKBEURTEN
Laatst de hele dag
spreekbeurten met klas vier.
De morgen, dat gaat nog, ‘s Middags
zit het je tot hier.
Daar komen ze aan, per les
doe je er drie
En het zijn allemaal
werkstukken die ik zie.
Over een schrijver, over
Wereldoorlog Twee
En daar zitten die leerlingen
dan heel lang mee.
Zes romans lezen op een rij.
Zo’n vierdeklasser is ook
geen minuutje vrij.
Elke tussenles wordt dan
benut..
Zelf Bouke heeft voor ’t geen
schaken geen fut.
Lezen en uittreksels maken,
soms overschrijven.
Ja, voor zo’n werkstuk kun je
uren aan de gang blijven.
Naar de Bieb in het dorp of
in de stad.
Dagenlang ben je er voor op
pad.
Bibliografieën en
beschrijvingen van het leven.
En van tevoren dacht je: Dat
doe ik wel even.
Daarna moet al dat spul nog
uitgetikt op wit papier.
Je hebt een typediploma, maar
tenslotte zit het je tot hier.
Bladenvol worden er uitgetikt
en met foto’s beplakt.
’t Ziet er keurig uit en nu
gauw dat werkstuk gepakt.
Al die teksten,
bibliografieën en uittreksels geleerd.
En dan naar de spreekbeurt:
Is het de moeite wel weerd?
Zenuwachtig schuif je aan de
tafel.
Je wacht tot Jonge Haan opent
de wafel.
Kun je wat over de schrijver
vertellen? zegt hij
Gelukkig hij stelt geen
vragen, je bent met die opdracht al blij.
Fel trek je van leer, stort
er alles uit, wat je weet.
En Jonge Haan wordt
schijnbaar noch koud en noch heet.
“Wat vond je het beste boek?” is de volgende vraag.
En zonder blikken of blozen
zeg je: De makkelijkste graag.
Zo ben je een kwartier aan
het praten over uren werk
En als je een moeilijke vraag
weet, voel je je beresterk.
Pas echt leuk wordt het bij
een echt gesprek over en weer,
En krijg je dan een acht, dan
ben je zo trots als een beer.
Een heel enkele keer komt die
Haan geen woord van de lippen
En zit dan van verbazing op
zijn stoel daar te wippen.
Hij treft dan een spreker,
die vertelt zonder blikken of blozen
En denkt dan: Die kan het! Nu
zit ik op rozen!
Hij denkt: Elk woord, Dat ik
zeg is er eentje teveel.
Dus komt er alleen bij de
kandidaat nog geluid uit de keel.
Zo sprak dus die Strijker
voor ’t vaderland weg.
Tè goed dus die Tineke, wat
had ze een pech.
Zij schilderde het leven van
Yvonne Keuls of was ze erbij geweest.
Wil je dat ook doen voor klas
één? vroeg Jonge Haan toe bedeesd.
Daar had Tineke niet op gerekend.
Het overviel haar dus wat.
Daar kon zij nog twee keer
met die spreekbeurt op pad.
Maar ’t idee liet deze dame
niet meer los,
Dus sloop zij naar Jonge Haan
toe en sprak: Ik ben de klos.
Die maandag zat zij twee keer
voor een eerste klas
En vertelde alsof dat al
jarenlang gewoon voor haar was.
Men hing aan haar lippen,
keek ademloos toe,
en Tineke? Die werd van dit
spreken niet moe.
Voldaan nam zij in ontvangst
de waardering van het hele stel
En dacht later: Nou zeg, dit
was me het spreekbeurtje wel.
VUT OF GEEN VUT DAT WAS DE KWESTIE
Toen Diepstra kwam was Visser
blij.
Want er mocht een concierge
bij,
Want de heren die les gaven
En ook al die leerlingslaven
Hielden de school nou niet
direct schoon,
Vonden dat steeds opruimen
niet zo gewoon.
En tussen al die troep
Stond Diepstra op de stoep,
De man schrok zich een
hoedje,
Nooit vergeet ik dat
verbleekte toetje.
Hij dacht: Dit is te mal,
Het lijkt hier wel een
zwijnenstal.
Eerst werkte hij op een
fabriek
En werd soms van dat werk wat
ziek.
Zou dat hier nu weer
beginnen?
Zo liep Diepstra zich te
bezinnen.
Gelukkig viel dat schoonmaken
nog mee,
Uitgezonderd dan een enkele
w.c.
De echte strop voor hem kwam
later,
Van al die verbouwingen kreeg
hij een kater.
Het waren er vele op een rij;
Eerst kwam er een noodgebouw
bij.
Later maakte een stel
schilders Diepstra blij.
Zij zetten de hele school op
de kop,
Maar het werd wel mooi: Het
was geen strop.
In zulke tijden stond
Diepstra te zuchten en te steunen,
En kon hij ’s avonds bij de
vrouw nog kreunen.
Maar aan alles komt een end,
Ware het niet dat Diepstra
weer met een verbouwing werd verwend.
Daar kwamen timmerlui in zijn
eigen domein,
En dat, ja dat vond Diepstra
helemaal niet fijn.
Want zie, hij had een hele
ruime keuken boven
En deze mannen kwamen hem daarvan
beroven.
En richtten zij een
ultramoderne keuken voor hem in,
Het was Diepstra helemaal
niet naar de zin
“Ik mis mijn keuken!” klaagde
hij steen en been
“Zoals die, was er geen één”.
Waarom? Wel hij kon daar
rustig zitten,
Zat daar tussen de middag dan
lekker te pitten
En hoefde eens niet op die
leerlingen te vitten.
Zo werd de hele
bovenverdieping gerenoveerd
Eenmaal klaar sprak Diepstra:
“Dit gaat wel weer verkeerd”.
Nog één zo’n verbouwing dan
ga ik fut
Zo werken hier, met al die
rommel, vind ik prut”.
Want daar mijn levensregel
is: Schoon moet schoon blijven,
Kunnen ze mij met nog een
verbouwing tot wanhoop drijven
En zie zijn derde chef werd
Ouwe Haan
En die heeft de deur
tenslotte dicht gedaan.
De man vond: Een bibliotheek
kan er nog wel bij.
We plegen de derde verbouwing
op een rij.
Toen Diepstra dat hoorde
dacht hij: Vut, Fut en nog eens fut
Deze jongen zit geen vierde
keer in al die prut
En hoewel het hem het laatste
jaar best ging naar de zin.
Vulde hij rap alle
Vutpapieren in.
En ja, nu is het dan zover.
Verdwijnen zal op school de
Diepstra- stér.
Hij scheen hier wel een jaar
of tien,
En nog steeds mogen wij hem
gaarne zien.
Hij droeg een wonderschone
groene jas,
Bracht daarmee koffie in de
klas.
Die zette hij ’s morgens wat
later
En deed er dan altijd bij wat
water,
Want de koffieprijzen kende
hij uit zijn hoofd,
De noodgebouw leerkrachten
werd een extra kooltje gestoofd,want, moest hij daarheen met koffie lopen.
Dan liep de man op een bui te
hopen,
Dan regende de kopjes vol,
Ja, om te bezuinigen was hem
niets te dol.
Diepstra had het vreselijk
druk.
Hij stencilde zich een
ongeluk,
Sommigen dacht dat hij zeeën
van tijd had,
En vonden: We geven hem weer
wat,
”Diepstra maak je daar even
een stencil van ?
Ja, daar kreeg hij wat van,
die man.
Kon dan wel eens
verontwaardigd reageren,
En koelde zijn woede op de
Hanenheren.
“Wat denken ze wel” sprak de
man,
“dat hier soms alles kan?
Als Haan leerde je daar wat
van
En vroeg het hem heel
vriendelijk dan:
“Diepstra zou je dat wel
asjeblieft willen doen””.
En prompt bracht hij het voor
je in fatsoen.
Sommige leerlingen kon hij
wel eens schieten
Maar soms liep hij ook wel te
genieten.
Zoals die keer dat hij in ’t
overblijflokaal plaatjes
Vond aangeplakt van schaars geklede
vrouwen.
Nu had Diepstra ooit alleen
maar van de vrouw aller vrouwen kunnen houden.
Maar, zo vertelde hij, in de
fabriek had hij zulke platen ook wel zien hangen
En om die eens goed te
bekijken daar kon hij nu echt naar verlangen.
Maar de vrouw zou dat nooit
goedkeuren,
Dus kon hij er thuis niet mee
lopen leuren
En goede raad was duur.
Dit was de kans, hij haalde
ze van de muur.
Stiekem bracht hij ze naar
zijn oude keukendomein
Nu weet ik waarom hij daar zo
graag mocht zijn.
Soms kon Diepstra heel
geheimzinnig naar je toe komen lopen.
Je wist dan: Nu gaat hij geen
praatjes verkopen.
“Haan, kom es even”, sprak
hij dan,
En je dacht: Nou gaat er wat
komen man,
Wat heeft deze Haan
Nou weer verkeerd gedaan?
Hij sprak dan: “Beneden doen
ze dit en dat,
Ik wil dat niet hebben, dus
zeg dat maar even
Ik vind, dat u ze maar straf
moet geven”.
Was Diepstra iets kwijt, dan
wist hij wie het had gedaan,
Meestal lag het dan wel
ergens bij Jonge Haan.
Toch schold hij dan deze guit
nooit uit.
Hij wist, dat hielp hem toch
geen fluit.
Elke vrijdag bracht Diepstra
de vuilniszakken naar de weg,
Maar niet alle, de grootste
zakken hadden pech.
Die liet hij rustig voor de
klas staan,
Was met hun lot nog wel
begaan.
Over één ding raakte Diepstra
nooit uitgepraat
Een wonder nog dat op ’t
schoolplein nog een kastanje staat,
Het liefst had hij er een
standbeeld van de DE VROUE neergezet.
Want gaat het over de vrouw,
dan heeft Diepstra pas pret.
De vrouw vindt dit, sprak
Diepstra dan,
En dat was dan het einde voor
die man.
Hij reisde met haar de hele
wereld af,
Van al zijn verhalen stond je
paf,
Naar Chicago en Canada reisde
hij vaak
Om de twee jaar was dat weer
raak.
Maar voordat hij het vliegtuig
nam
Werkte hij zich op de school
stijf en stram.
Alle vloeren werden in de was
gezet,
Want in de boel de boel laten
had hij geen pret.
De hele school haalde hij
eerst over de kop,
En zette er dan even de
puntjes op.
En kwam je in september terug
om weer te beginnen,
Dan zat Diepstra al weer in
zijn keuken te spinnen,
En sprak: “Ik heb alles weer
schoongemaakt,
Jullie zorgen maar dat het
niet weer vies raakt”.
Nu is daar een einde aan
gekomen,
Diepstra kan er alleen nog
maar van dromen.
Hij is nu met de Vut als knechtje
van de vrouw,
Maar blijft in zijn gedachten
het schooltje trouw.
En de vrouw is dank
verschuldigd aan de schoolmeneren,
Want dankzij hen heeft
Hendrik heel wat kunnen leren.
Hij is van alle markten thuis
en weet van alles wat,
Dus laat zo’n man niet zitten
op zijn gat.
Zet hem gerust maar aan het
werk,
Is ’t voor in huis of is het
voor de kerk.
Want rust roest ook bij deze
man,
Dus pak hem maar aan, als het
effe kan,
Maar mocht er heimwee komen
naar de school,
Stuur hem er even heen, gun
ons en hem die jool.
J. Th. de Haan
HENDRIK DIEPSTRA
Voordat de fut er uit is,
Dan ga ik met de Vut,
Of dat nu hom of kuit is,
‘k heb daarvan geen verdriet
Geen schoolkranten meer
drukken,
Maar ‘s s middags lekker
tukken.
Ik voer geen fluit meer uit.
Maar ….. laat zij, die mijn
tranen steeds heft weg gekust
Mijn arme sloeber mij wel
mijn welverdiende rust?
Kijk, dat is mijn probleem.
Waar wil de vrouw nu met mij
heen?
Wat hangt mij boven ’t hoofd,
welk zwaard van Damocles?
Of jaagt zij, die troostte
mijn geween de Vut nu op de fles?
O schrik, welk lot wacht mij?
Dan denk ik: Stik
Jij domme, brave Hendrik,
Ben jij nu met een dooie mus
soms blij?
Dan ril ik soms, dan tril ik
soms
En zweten doe ik ook daarbij.
Hoe kon ik doen zo iets
verschrikkelijk doms?
Ben ik dan nooit eens van dat
sloven vrij?
Maar zie ik haar dan in het
oog heel diep,
Dan fluistert in mijn
hart een stem,
Die zegt: Hij is mijn lieve,
lieve Diep…..
O, wat houd ik ontzettend
veel van hem
En weg is dan dat sombere
gepeins,
Ontstaat op mijn gelaat een
brede grijns,
En ga ik aan het werk als
nooit tevoren,
Alleen maar om de vrouw der
vrouwen te bekeren,
Want in haar hand smelt ik
tot was
En geeft de man in mij echt
gas.
Winter l979
Je was er na dagen niet op uitgekeken.
De koude winter wou maar eerst niet om.
Ze presenteerde zich dat jaar met streken,
En Pelleboer lachte zich weer krom.
De dagen kort, de nachten lang.
Voor een sneeuwbui in ’t geheel niet bang.
Een kleine dochter in november pas geboren,
Liet zich door kou en sneeuw niet storen.
Het aardgas was nog niet zo duur.
De kachel brandde uur na uur.
En wat niemand had verwacht,
gebeurde in die ene nacht.
Een sneeuwbal daalde uit de lucht;
Er stond een storm, ’t was geen zucht,
die loeide om het huis aan één stuk door.
Veel lawaai, maar je kon er nog om slapen hoor.
De volgende dag blies je bijna van de weg.
Er was geen doorkomen aan voor leerlingen.
Nog zie ik de collega door de sneeuw heen ploeteren.
“Zo geven we geen les”, hoorde ik hem foeteren.
De weg naar school was onbegaanbaar,
Er reed geen auto meer.
Voor fietsen had de wind te veel misbaar
Het was in één pokkenweer.
De buren waren volledig ingesneeuwd.
nog voor ze ’s morgens één keer hadden gegeeuwd.
Sneeuw woei door alle kieren van het huis.
Het was buiten uren achtereen niet pluis.
De huizen aan de Langestraat waren meters ingepakt in
sneeuw.
Menig Zuid-Noordhorner stond later te werken als een leeuw.
Toen de wind zich
eindelijk had neergelegd,
werd door menigeen een stevig woord gezegd.
Huizen moeten compleet worden uitgegraven.
Velen kwamen met schoppen en sneeuwruimers opdraven.
We hebben toen met sneeuwruimen verdiend:
Het spreekwoord: Een goede buur is beter dan een verre vriend.
Je leerde toen hoe je moest steken met een schop.
En de reclamespreuk van Iglo dreunde door je kop.
Een oude buurman werd uit zijn isolement gehaald.
Na uren werken werd door niemand nog gebaald.
Op de weg kwam je de wereld mensen tegen,
Die foto’s maakten en sneeuwbergen bestegen,
Velen liepen tussen Noordhorn en de brug
op en neer, heen en terug.
Bij het noodgebouw waren de kachels in sneeuw verpakt.
Ze werden door een knokploeg uit het personeel aangepakt.
De hele dag stonden zij te werken,
Voor hun leerlingen, die vlerken.
Een bulldozer kwam het plein schoon vegen.
De volgende dag begon de schaal om half negen.
Het plein was stuk gereden.
de leerlingen ontevreden.
Sneeuwballen gooien konden ze wel
en dat deden ze bel na bel.
Er lag zoveel sneeuw in die dagen,
Dat je, als iemand om iets kwam vragen:
“Als de sneeuw weg is”, zei
men dus weer een spreekwoord erbij.
De overstroming bij de dooi viel mee.
Wel lag de sneeuw nog wekenlang op stee.
Maar och, aan alles komt een end.
We waren zo net sneeuw verwend.
Nu jammer, dat het overging.
Het is allemaal herinnering.
Daar doen we het dan deze winter maar weer mee.
“Ik las in ‘Noordhorn Toen’ dat je niet meer wist wanneer de jachtsneeuw ons dorp teisterde.
De juiste data zijn dinsdag 13 februari tot en met donderdag 15 februari 1979.
Er stond een zeer harde oostenwind die af en toe opliep tot orkaankracht (windkracht 11)
Ik ontleen mijn wijsheid aan het ‘Sneeuwboek‘ van uitgeverij Scholma in Bedum.
Ons huis aan de Oosterweg 20 was toen in aanbouw en er zat nog geen glas in.
De hele woonkamer was ondergesneeuwd.
Er lag een manshoge laag sneeuw.
Toen het weer wat rustiger was geworden heb ik, samen met Kees van Dijk (de concierge van onze school), de hele kamer leeggeschept en aangeveegd.
Een hele klus kan ik je zeggen.
Wij woonden toen nog in Zuidhorn en ik herinner me nog levendig hoe we in Noordhorn zijn gaan kijken naar al die ingesneeuwde huizen aan het begin van het dorp.
En ook al die mensen die met sleetjes boodschappen deden.
De juiste data zijn dinsdag 13 februari tot en met donderdag 15 februari 1979.
Er stond een zeer harde oostenwind die af en toe opliep tot orkaankracht (windkracht 11)
Ik ontleen mijn wijsheid aan het ‘Sneeuwboek‘ van uitgeverij Scholma in Bedum.
Ons huis aan de Oosterweg 20 was toen in aanbouw en er zat nog geen glas in.
De hele woonkamer was ondergesneeuwd.
Er lag een manshoge laag sneeuw.
Toen het weer wat rustiger was geworden heb ik, samen met Kees van Dijk (de concierge van onze school), de hele kamer leeggeschept en aangeveegd.
Een hele klus kan ik je zeggen.
Wij woonden toen nog in Zuidhorn en ik herinner me nog levendig hoe we in Noordhorn zijn gaan kijken naar al die ingesneeuwde huizen aan het begin van het dorp.
En ook al die mensen die met sleetjes boodschappen deden.
Vriendelijke groet,
Jack Mok
KLEREN MAKEN DE MAN EN DIE KAPPERS KUNNER OOK
WAT VAN....
Sta je de dagen voor de klas
Vragen ze je thuis of er iets bijzonders was
Is het antwoord: “Nee”.
Of : Over de cijfers ben ik niet tevree.
Of: Wat was die klas toch druk.
Verder raak je niet van je stuk.
Maar af en toe gebeurt er iets
Denk je wat heb ik nou aan de fiets.
Zo kennen we allemaal Ella’s diakenbroek al weer tijd.
Waarin zij op de fiets naar school toe rijdt.
Daar is ouwe Haan dus in gaan trouwen,.
Had hem daarna keurig opgevouwen
en ergens in een kast gelegd
en had er niemand iets gezegd,
dan had dat ding er nog gelegen,
zo’n. streepjesbroek
Zo’n zwarte streepjesbroek is uit de tijd.
Wat heet, nu loopt erin een …..meid.
Zo trof mijn oog op een gewone maandagmorgen
De aanblik van het hoofd van Hella, enigszins verborgen
Achter het massief van Klaas.
Ik dacht: Wat schoonheid zie ik daar
En stond perplex en vastgenageld aan de grond
en dacht: Niet spreken nu, je houdt je mond.
Wat, dacht ik, niemand heeft dit nog aanschouwd,
Dus kan ik nog in stilte ervan genieten,
Maar dat ging wel gruwelijk in de fout,
omdat de anderen in de klas
mijn rust niet lieten.
Wat vindt u van Hella’s haar vroeg mij er één.
Verbijsterd en verlegen staarde ik naar mijn teen.
En sprak geen woord over wat ik in een glimp had opgevangen,
Omdat ik wist: Hierop passen uitsluitend en alleen
lofzangen,
Die mijn verwarde brein niet vangen kon in woorden,
Hoewel de rode lokken mij juist mateloos bekoorden,
De rode glans alleen van ’t anders recht haar
Slingerde zich nu rond de fraaiste krullen daar,
Daaronder de rank gesneden trekken van ’t gelaat
En dan die sufferds vragen of dat dus wel staat.
Verontwaardigd hield ik stijf mijn kaken op elkaar.
En dacht die schone taal bewaar ik maar alleen voor haar.
En zie de les kroop traag voorbij
terwijl gedichten omhoog in mij.
Maar zie het einde was nog niet daar,
Des middags zag ik weer zulk haar.
Nu was klas vier in mijn lokaal
Marc had wat kabaal
Maar vermocht mij nu niet te storen
Zoiets kun je dan
gewoon niet horen.
Weer ving mijn blik het licht van glanzend krullend haar
En ik dacht nog even: Dit is gewoon niet waar.
Ik keek wat beter en warempel
achter in de klas zat Hella Stempel.
Het goudblond haar gelokt in rococo.
Ik dacht: “Gaat dit de hele dag nu zo
Later begreep ik, de een is van de ander toch een nicht
Vandaar dat uniform gelokte rood en blond bekranst gezicht.
En ziet slechts enkele dagen waren toen voorbijgegaan
En liep ik langs ’t lokaal van een collega, maar bleef
prompt staan.
Daar zag ik in een groepje van klas vier, zomaar er midden
in
ik geloofde echt mijn ogen: een levensechte pinguïn.
Even hinkte ik op één been
En zag: Er zat nog
één
Twee van die deftige dieren achter elkaar
onder de kin elk zo’n strikje en een zwarte jas
Ik dacht: Wat doen die beesten daar,
zo maar midden in de klas.
Ik liep maar door, wou de les niet versturen
En dacht: Ik zal er nog wel meer van horen.
Tot ik ‘s middags om een uur of een
Wederom liep door de gangen heen.
Liep ik Rob Stempel tegen het lijf helemaal in het zwart
Met een losgeknoopt wit overhemd, het haar wat verward.
En zie toen ging er een lichtje op
Want ook op die pinguïns zat een mensenkop.
Waar is die andere pinguïn, vroeg ik Rob.
Hij keek mij een met een olijke kop.
Denkend: Wat is hij weer leuk, die man
En sprak: Bedoelt u soms Wilfred Man?
John Alcock
WISKUNDE UITLEGGEN
Wiskunde uitleggen?
Niemand meer iets zeggen
Ik heb het nu wel duizend keer voorgedaan
Daar komt al weer een leerling aan.
Een van klas drie en één van klas één
Spring ik weer voor ’t bord op dat ene been
Wiskunde uitleggen?
Jij mag het zeggen.
Dat is toch wel een hondenbaan
Denk je: Heb ik het nu goed gedaan?
Die snapt het wel en die snapt het niet
Snap ik nou niet, dat jij het nog niet ziet?
Wiskunde uileggen?
Wie zal het zeggen?
Ik heb het vaak na de les gedaan.
Kwamen er weer een paar leerlingen aan.
Maar vermoeidheid ken ik niet
Zodat je me thuis niet voor vijf uur ziet.
Wiskunde uitleggen,
Zal ik maar zeggen,
Soms is het wel, soms niets gedaan
Toch geef ik nooit de brui er aan
Dus als je me na de les weer bezig ziet
Denk dan maar: Mijn vak is het niet.
BLAASKAKEN
Laatst kwam ik in mijn klas.
Ik geloof, dat het op dinsdag was.
Buiten was het koud en guur.
Volop brandden de kachels aan de muur.
De warmte die ze gaven mocht er zijn
En de leerlingen?: Ha, lekker warm. Fijn
Maar onmiddellijk daarover heen : Watb stinkt het hier
Dus dacht ik:”He ja, daar begint weer het gemier.
En om dan weer te zeggen: En
jullie zijn er nog maar net!”
Daar heb je dan nog niets mee rechtgezet.
Dus iedereen aan het werk en maar op zoek.
Al gauw belandde ik achter in een hoek,
Daar stond een kachel volgeplakt net kauwgom
Bij het zien ervan raakte ik danig uit mijn hum.
Die kachels waren net opnieuw geschilderd
En kijk eens: Geen wonder dat de boel verwildert!
Dus onmiddellijk een doek laten halen en een pannenspons
En door de klas ging toen een duidelijk gegons,
Want achterin de klas
Deed Jonge Haan alsof hij thuis was.
Hij was aan het poetsen en aan het boenen
En zat te foeteren op al die oenen.
Hij ging daarbij zo verwoed tekeer,
Je zag op het laatst de hel nieuwe verflaag niet meer.
En al die kinderen in de klas
Vroegen wat er met hem was.
“Meneer, waarom maakt u dat zelf schoon?”
Toen klonk vanuit zijn mond een luid gehoon:
:Omdat ik hier het goede voorbeeld geven moet.
Blijft dat erbij, dan komt het nooit meer goed!
Bij wie ik nu nog kauwgumkaken malen zie.
Ik laat je kiezen met cement plomberen
En dan moet je dat kauwen nog maar eens proberen.
Al dat geblaas van bellen en dat kauwgumplakken
Ik noem jullie geen leerlingen,maar grote ……!
Of heb je soms van Green Peace nooit gehoord.
Eén ding is zeker: Je
snapt ervan geen woord!
Milieuvervuilinng begint bij jezelf ook in de klas.
En kijk nu zelf eens: Je vindt hier kauwgom op de tast!
Voortaan geen kauwgom en zeker ook geen snoeppapier.
Ook daaraan maken wij voortaan een einde hier”.
En snikkend van verdriet ging toen de klas weer aan het
werk.
Toch voelden zij zich na dit vermanend woord weer sterk.
Hij had gelijk en hen beschaamd:”Een les voor het leven!
Maar zoals alle goede dingen: Zoiets duurt maar even!
Of toch…….of heeft het toch geholpen wat?
Begeven wij ons allen weer op het rechte pas?
Het kan: Denk aan de fietsenhokken!
Want sinds dat schilderen maakt niemand daar meer brokken.
Dus:…..Kauw jij kauwgom en is de smaak eraf
Smeer het ergens op: HET STAAT ZO VRESELIJK LAF!
Sikje Neur
SNOEP JE ROT
Vroeger toen ik nog op de kleuterschool was,
Stopte mijn moeder altijd wat lekkers in mijn tas.
Soms een appel, soms een boterham of koek
en dat aten we dan op in de kleuterhoek.
Juf vertelde dan een kort verhaal
En daarna aten we allemaal.
Juf deed de appels van de schil
Maar altijd: Ik eet niet wat ik zelf wil”.
Geen snoep
Of andere.
Niet zout niet zoet
voor tanden niet zo goed.
Maar de industrie werkte niet zo mee.
En de consument volgde heel gedwee.
Frisdranken in alle soorten en merken
deden trek in zout en zoet versterken.
deden trek in zout en zoet versterken.
En het zeuren moe
Gaf men dan maar toe.
Wie drinkt nog melk bij het brood?
Nee, van Cola word je ook wel groot.
Tot je in het leger zit en leeft op pennywafels
want “ETEN” dat is vies en staat altijd op tafels
Het lekkers zijn de tussendoortjes.
Daar verlang je naar met rode oortjes.
Chips, patates
van alles.
Hier een bounty, pak maar aan.
Die pinda’s laat ik ook niet staan.
Nu loop ik rond de middelbare school.
Soms lijkt zo’n plein een openbaar riool.
Papieren liggen hier in alle soorten en maten.
Maar altijd die waar tonnen soep in zaten.
Zo’n trek hebben wij in dat spul.
Dus dat papier opbergen? Flauwekul.
We kwakken het maar bij de buren in de heg.
Dar is voor de bewoners dan maar pech.
Het gaat ons om wat in het zakje zit,
want alleen van het zien al word je weer fit.
En heb je zelf niets, of geen geld meer,dan is er altijd wel
een leuke peer,
met meer snoep dan boeken in zijn tas.
Maar echt pijnlijk wordt het pas,
wanneer alles naar binnen is gewerkt,
Want elke voorraad is beperkt.
Dan zit je in de pauze zonder snoep
En juist dan heb je juist weer zin in die troep.
En probeer je geen spier te verrekken
als een ander papier van snoep staat te trekken
Maar ook dit probleem heb ik opgelost,
omdat ik me tussen de leerlingen post,
die naar ’t winkeltje zijn gegaan.
want zonder geld kun je altijd nog gappen gaan.
Je wacht tot het zaakje vol staat met kinderen,
dan is er niemand die dat gappen kan verhinderen.
en zo keren velen naar de school terug
met ladingen gratis snoep op de rug.
Dus de winkelier in de pauze dicht?
Dat doe je ook niet licht.
Zo snoepen wij tot in lengte van dagen.
Mij kun je er altijd om vragen.
Ken alle soorten zoet,
weet of je het kauwen of slikken moet.
Eten doe ik voor mijn lol.
Daarom ben ik op dat snoepen dol.
En het is maar zelden, dat ik vraag:
Hoe goed is dat spul nu voor mijn maag!
Sikje Neur
Via de links kom je ook in mijn andere sites
De tekeningen van Folkert, Jan Thijs, Marthijs, Lianne en beeldhouwwerk van Thijs Teunis de Haan
Site:
DE HANEN
JONGE HAAN |
THIJS TEUNIS DE HAAN |
MARINUS THIJS DE HAAN |
CLASINA HELEANNE MARGRIET DE HAAN |
Het verslag per maand gemaakt.
Site:
MAANDBOEK
De boeken en de journalistieke uitgaven van Jan Folkerts de Haan
Site:
MASTERBOKKE
Houtsnijwerk, tekeningen en teksten
Site:
FOLKERTDEHAAN
NOORDHORN |
………………………………………….
Geen opmerkingen:
Een reactie posten